Duitse macht
Truth will out. Deze Engelse uitdrukking kan waarschijnlijk in het omslachtigere Nederlands 't best vertaald worden met: de waarheid zal altijd, te eniger tijd en op de een of andere manier, naar buiten komen. Hetzelfde kan van de macht van een land gezegd worden: die macht zal zich altijd, te eniger tijd of op de een of andere manier, uiten - is het niet militair, dan op andere wijze.
Duitsland is het voorbeeld van deze waarheid. In 1945 zó verslagen dat het zelfs niet meer bestond, heeft het zich sindsdien ontwikkeld tot het economisch machtigste land van Europa. De vlijt, vindingrijkheid en zelfdiscipline van het Duitse volk hebben het, plus zijn geografische ligging midden in Europa, tot die positie gebracht.
Daarbij heeft het, zich welbewust van het wantrouwen dat het door zijn vroegere machtsontplooiing bij de andere volken had gewekt, spaarzaam, ja zelfs soms met tegenwil van zijn herlevende macht gebruikgemaakt. Jarenlang heeft het het zwakkere Frankrijk politieke voorrang gegeven.
Het laatste, en meest eclatante, voorbeeld daarvan is bondskanselier Kohls besluit geweest om, teneinde Frankrijks toestemming voor de Duitse eenheid te krijgen, toe te geven aan Frankrijks wens dat de machtige D-mark, trots van de Duitse natie, op zou gaan in een Europese munt, de euro - daarmee Frankrijk zeggenschap gevend op een terrein waarop Duitsland vrijwel soeverein was geweest.
Maar ook dit laatste offer is niet in staat geweest Duitslands macht in te tomen. Dat is vorige week wel gebleken, toen Angela Merkel, Kohls pupil en opvolger, in de Griekse crisis haar wil aan haar Europese partners heeft kunnen opleggen, zij het dat zij ook daar zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met hun gevoeligheden, vooral weer de Franse gevoeligheden.
Het ging Merkel om de stabiliteit van de euro. Had haar voorganger Kohl het Duitse volk niet beloofd dat de euro even stabiel zou zijn als de oude D-mark, die zij met tegenwil opgaven? En nu dreigde de Griekse crisis deze belofte ongedaan te maken. Een woordbreuk zou haar fataal in eigen land kunnen worden. Bovendien zou zij in conflict kunnen komen met de eigen grondwet, zoals geïnterpreteerd door het Hooggerechtshof in Karlsruhe. Allemaal risico's die een regerend politicus in een democratische rechtsstaat loopt.
Een puur Europese oplossing van de crisis wenste zij niet. Europa had de nodige expertise daarvoor niet in huis. En belangrijker: dan zou de kans groot zijn dat allerlei politieke overwegingen tot gevolg zouden hebben dat de Grieken een minder streng regime opgelegd zou worden dan ze verdienden en - vooral - dan nodig was om het vertrouwen in de euro te handhaven.
Vandaar haar voorkeur voor het betrekken van het in Washington zetelende Internationaal Monetair Fonds bij deze crisis. Dit handelt zonder politieke bijgedachten en beschikt wel over de nodige ervaring en expertise. Dat beroep op een niet-Europese instelling een blamage voor Europa zou betekenen en daarom het verzet van Sarkozy en Trichet (president van de Europese Centrale Bank) zou wekken, deerde haar niet. Het ging haar om de stabiliteit van de euro, en deze keer waren het de anderen die bogen.
Zo trad Duitsland als grote winnaar tevoorschijn uit het compromis dat donderdagavond in Brussel bereikt werd, al deed Sarkozy, om zijn eigen gezicht te redden, het voorkomen alsof het zijn overwinning was. Het is dan ook moeilijk voor Frankrijk om Duitslands superioriteit te erkennen. Eens zag het in Europa de mogelijkheid Duitsland in toom te houden, maar nu blijkt dat Duitsland de beste leerling is geworden.
Nu moet blijken of Merkels niet-Europese oplossing - een in Washington zetelende instelling ‘aanzienlijke’ zeggenschap te geven in de beheersing van een Europese crisis - wél tot resultaat zal hebben dat de stabiliteit van, en het vertrouwen in, de euro hersteld zullen worden. Hier is nog veel onzeker.
Zo bepaalt het akkoord van Brussel dat de leden van de eurozone ‘bij eenstemmigheid’ hulp aan Griekenland zullen geven. En als die eenstemmigheid niet bereikt wordt? Bovendien zal die hulp slechts onder ‘strenge voorwaarden’ verleend worden. Wie bepaalt die voorwaarden? Wordt de eurozone het daarover niet eens, dan moet vastgesteld worden dat Europa er, zelfs met externe hulp, niet in slaagt orde in eigen huis te scheppen.
Het gaat hier, zoals Caroline de Gruyter op 25 maart in deze krant uit Brussel schreef, niet om ‘een meningsverschil over een technisch detail. Dit gaat over de toekomst van Europa’. Verschillen in beleid maskeren verschillen in cultuur. Dat Duitsland economisch beter presteert dan Frankrijk is ten diepste een kwestie van cultuur.
De ware kloof in Europa ligt dan ook, zoals The Economist van 27 maart schrijft, niet tussen de kern, die het (betrekkelijk) goed doet, en de kwakkelende periferie (Griekenland, Spanje, Portugal, Italië, Ierland), maar tussen die landen die een strikte monetaire discipline handhaven, en diegene die neigen naar fiscale laksheid en politieke bemoeienis met monetaire zaken; een scheiding tussen noord en zuid. (Het noordelijke Finland ligt ook in de periferie, maar deed het goed.)
De vraag is nu: moeten wij Duitsland zijn successen verwijten, zoals de Franse minister van Financiën onlangs deed? Het heeft de laatste jaren - al onder Gerhard Schröder, Merkels sociaal-democratische voorganger - hervormingen doorgevoerd die bij Sarkozy slechts beloftes zijn gebleven. Moeten wij dat Duitsland verwijten?
Moeten wij, met andere woorden, Duitsland verwijten dat de macht die het in zich heeft, zich nu op andere, vreedzame, wijze uit dan zij in vroegere tijden deed? Dat die macht stabiliteit van de munt als voorwaarde heeft, is ook in het belang van de landen waarmee het die munt gemeen heeft.
NRC Handelsblad van 01-04-2010, pagina 9