De balk en de splinter
‘Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij niet?’ Zo spreekt Jezus in de Bergrede. Hij legt hier de vinger op een algemeen menselijk verschijnsel: de schuld van de ander wordt voor groter gehouden dan de eigen schuld. Als die er al is, dan zijn daar verklaringen voor, die bij de schuld van de ander veronachtzaamd worden. Maar er zijn altijd mensen die deze waarheid uit de Bergrede ad absurdum doorvoeren; die eigen schuld bij voorbaat bekennen en die van de ander bagatelliseren. Die zien de splinter in eigen oog aan voor een balk, terwijl ze de balk in het oog van de ander op zijn hoogst voor een splinter houden.
Tijdens de Koude Oorlog had je van die mensen, vooral - en niet toevallig - onder christenen: de agressie kwam uit eigen kring (vooral Amerika, onze grote bondgenoot), terwijl de Sovjet-Unie slechts vreedzame plannen koesterde, althans slechts eigen verworvenheden wilde verdedigen.
Let wel: dit soort mensen was niet communistisch (hoewel er ook een paar communisten onder zaten), maar meende wèl dat de sociale omstandigheden in de communistische wereld veel beter waren dan in het kapitalistische - en dus al bij voorbaat verfoeilijke - Westen, en als er nog onvolkomenheden in het Oosten waren, dan werden die toegeschreven aan de achterlijkheid van de samenleving of aan disciplinaire maatregelen waartoe de agressiviteit van het Westen dwong.
Het verst hierin ging de zogenaamde Praagse vredesconferentie, een groep kerkelijken die het gesprek met gelijkgezinden in het Oosten zolang mogelijk wilden voortzetten, ook nadat de laatsten hun zegen hadden gegeven aan de Russische onderdrukking van het Tsjechoslowaakse experiment met een vrijzinniger communisme in augustus 1968. Beatrice de Graaf noemt deze groep in haar boek over de Nederlandse kerken en de vredesbeweging (2004) ronduit ‘door Moskou geïnstigeerd’.
Die groep was klein en kreeg ook geen subsidie van de officiële kerk, maar de geest waarvan zij een extreme uiting was, heerste toch algemeen in de protestantse kerken. Deze waren ook over 't algemeen niet erg ingenomen met de militante methode van Mient Jan Faber van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV), die in het gesprek met het Oosten telkens de kwestie van de mensenrechten wilde opbrengen (en daardoor daar persona non grata werd).
Dit is allemaal bijna dertig jaar oude koek en het is sindsdien opgegroeide generaties volkomen vreemd. Niettemin is die geest van verzoenlijkheid-tot-elke-prijs niet verdwenen, al richt hij zich nu op andere thema's. Ik meende hem te bespeuren in een commentaar van de hoofdredacteur van het tweewekelijkse tijdschrift VolZin (opinieblad voor geloof en samenleving) in het nummer van 4 september. Hierin neemt hij een brief op de korrel die 89 lidmaten - van wie de bekendste dr. Hebe Kohlbrugge en ds. Nico ter Linden zijn - van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) hebben geschreven over het interreligieuze gesprek tussen islam en christendom. Daar zijn ze niet tegen, maar zij waarschuwen voor verdoezeling - terwille van de lieve vrede - van enkele waarheden. Aanleiding was Een gemeenschappelijk woord dat 138 moslimleiders twee jaar geleden de christelijke kerken hadden toegezonden.
De 89 ondertekenaars van de brief zeggen o.a.: ‘Zolang in de landen van tal van ondertekenaars van Een gemeenschappelijk woord mensen worden vervolgd omdat ze publiekelijk getuigen van hun christelijk geloof of omdat ze vanuit de islam tot de christelijke kerk toetreden, is een oproep aan ons adres tot wederzijdse welwillendheid volledig ongeloofwaardig.’
Volgens de hoofdredacteur van VolZin worden de ondertekenaars van de moslimoproep hier ‘medeplichtig verklaard aan de inderdaad ernstige schendingen van de mensenrechten in landen als Saoedi-Arabië en Iran’. Hij vindt ‘een dergelijke verdenking, op zijn zachtst gezegd, geen aardige binnenkomer voor wie een dialoog nastreven.’ Waarom? Mogen degenen die een dialoog nastreven, dan geen vragen en bedenkingen vooraf ter tafel brengen, omdat die de gesprekspartners misschien zouden verstoren of in moeilijkheden brengen? Moet het begrip voor de gesprekspartner zo ver gaan dat bij voorbaat wordt ingestemd met de onbespreekbaarheid van bepaalde thema's? Heeft zo'n gesprek dan inderdaad nog zin?
Vervolgens vragen de verontruste briefschrijvers aan hun kerk ‘waar in het gesprek tussen christenen en moslims het jodendom in beeld komt. Alleen al om godsdiensthistorische redenen zou het merkwaardig zijn als christenen en moslims zouden zoeken naar een common ground zonder terug te grijpen op de Israëlitische traditie.’ Christenen en moslims mogen niet ‘in onderling gesprek van hun Israëlitische en joodse wortels weglopen’.
De hoofdredacteur van VolZin vindt dit een ‘vreemde vraag’, omdat in die moslimoproep wel degelijk wordt stilgestaan bij de ‘belijdenis uit het (oudtestamentische) boek Deuteronomium: “Luister, Israël, de Heer onze God is één”’. Misschien, maar daarom kan het nog geen kwaad nog eens te waarschuwen dat de joodse wortels niet onder tafel mogen verdwijnen. Een puur zakelijke aanpak, dunkt me.
Ten slotte de ‘principieel inhoudelijke’ vraag ‘of we onder God / Allah als de Ene wel hetzelfde verstaan.(...) Het spreekt voor ons niet vanzelf dat de God (...) die ons in Jezus Christus nabijgekomen is, dezelfde is die spreekt in de soera's van de Koran.’ Juist daarover moet het gesprek gaan. We moeten niet ‘al te snel veronderstellen dat hier sprake is van een gedeelde basis’.
Het standpunt dat God alleen uit de Bijbel gekend zou worden, wordt niet door alle christenen gedeeld, zegt de hoofdredacteur van VolZin. Inderdaad, maar pretendeert de PKN, waaraan de brief van Kohlbrugge c.s. gericht is, dan namens alle christenen te spreken? En te concluderen dat de brief ‘al met al naar angst riekt’, is op z'n minst een gotspe tegenover Hebe Kohlbrugge, die in de oorlog grote gevaren getrotseerd heeft en het kamp Ravensbrück ternauwernood overleefde.
NRC Handelsblad van 24-09-2009, pagina 9