Ook Europese politiek is strijd
Luuk van Middelaar is de vedette van dit ogenblik. Je kunt geen krant of tijdschrift openslaan of er staat een interview met hem in of een bespreking van zijn zojuist verschenen boek, De passage naar Europa: geschiedenis van een begin. Ook op de televisie is hij al meermalen te zien geweest.
Die belangstelling heeft iets merkwaardigs. Immers, Europa zelf is op dit ogenblik helemaal niet de vedette. Het wekt bij de mensen eerder een oorverdovend gegeeuw op, als het geen weerzin is.
Wéér een boek over Europa? Auteur en uitgever moeten moed hebben ermee voor den dag te komen. Vanwaar dus die belangstelling voor zijn boek, dat bovendien helemaal niet zo gemakkelijk is?
Waarschijnlijk komt dat doordat Van Middelaar met een volstrekt nieuwe kijk op het Europese proces komt. Ook behandelt hij dit onderwerp niet vanuit een - hetzij positief hetzij negatief - parti-pris. Dat laatste is uitzonderlijk, vooral in ons land, waar toetsing van hart en nieren vaak de plaats inneemt van serieuze discussie.
Van Middelaars boek is in onze krant al ruimschoots besproken door Ronald Havenaar (Boeken, 22 mei). Ik zal dit niet nog eens dunnetjes overdoen. Maar zijn boek bevat genoeg krenten in de pap, die stuk voor stuk aanleiding geven tot min of meer uitvoerige kanttekeningen.
Eén rode draad mogen wij niet uit het oog verliezen: het zijn in laatste aanleg de nationale staten die, ook in het Europa van vandaag, de dienst uitmaken. Wat dat betreft, geeft Van Middelaar De Gaulle postuum gelijk, die in 1962, zo niet al eerder, zei dat er ‘geen ander Europa kon zijn dan dat der staten’. Dat is een waarheid die onze politici nog moeilijk over de lippen komt, maar waarnaar zij wel handelen.
Maar de staten waaruit het Europa van vandaag is opgebouwd, zijn wél staten die voortdurend met elkaar bezig zijn aan één project: de eenheid van dit continent. Dat is het verschil met vroeger, maar het betekent tevens dat die staten voortdurend met elkaar in discussie zijn over de bestemming van dit project, dat volgens Van Middelaar ‘nooit af’ is.
Discussie is dus de ziel van Europa. Of zoals hij zegt: ‘Wezenlijk is de aanwezigheid van politieke strijd. Strijd tussen lidstaten, tussen nationale leiders, tussen Raad, Commissie en Parlement, tussen belangen, plannen en ideeën.’ Dit heeft dit bijkomend voordeel: ‘Alleen als er wordt gestreden om winst of verlies, wordt het publiek als meelevend koor het spel ingezogen.’
Daarom verwelkomt Van Middelaar de oppositie die de SP en Wilders tegen ‘Europa’ voeren - niet om hun ideeën zelf, maar omdat die oppositie leven in de brouwerij brengt. Daarom ook veroordeelt hij die Europarlementariërs die wegliepen toen president Klaus van Tsjechië een paar hun onwelgevallige dingen zei. Tja, op die manier gaan de mensen Europa natuurlijk als een bron van verveling, zo niet ergernis, zien.
Wezenlijk is dus de aanwezigheid van politieke strijd. Hiermee verkondigt Van Middelaar een waarheid die al door de voorsocratische filosoof Heraclitus verkondigd werd: ‘Polemos pater panthoon’, wat meestal vertaald wordt met: de oorlog is de vader aller dingen, maar polemos betekent volgens het Griekse woordenboek in de eerste plaats: strijd. En strijd kan ook zonder dodelijke wapens gevoerd worden.
Hoe riskant het ook is, het is verleidelijk er ook een filosoof bij te halen die bij Hitler in het gevlij probeerde te komen: Carl Schmitt. Van zijn boekje Der Begriff des Politischen, dat overigens zes jaar vóór Hitlers machtsovername verscheen, luidt de eerste zin: ‘De wezenlijk politieke onderscheiding is de onderscheiding van vriend en vijand.’
Ook hier moeten wij de klassieken te hulp roepen. Zowel het Grieks als Latijn maakt een onderscheid tussen politieke en persoonlijke vijand (resp. polemios vs. echthros en hostis vs. inimicus. De politieke tegenstander hoeven we niet te haten, de persoonlijke wel. De eerste willen wij niet vernietigen, alleen maar verslaan.
Dat is het wezen van de politieke strijd en zou dat ook in Europa moeten zijn, want zoals Van Middelaar zegt: ‘Zoals men niet door voetbal wordt gegrepen door de spelregels te bestuderen, zo interesseren ook wetboeken, procedures en regels niet om zichzelf. Wat boeit is het spel.’
Hoe bleek steekt minister Verhagen daarbij af! In een interview met de Volkskrant (30 mei) zegt hij weliswaar: ‘We hollen niet meer blind achter het Europese idee aan’, maar twee dagen eerder wist hij Utrechtse studenten niets anders aan te raden dan: ‘Breng een beetje bevlogenheid terug in het Europese project. Deze tijd vraagt om mannen en vrouwen met visie.’
Bevlogenheid, visie - zinledige begrippen, want ook Hitler was bevlogen en had een visie. Als dáárop een beroep gedaan moet worden, lijkt de radeloosheid nabij. Verhagen staat met lege handen. En kennis van de geschiedenis is blijkbaar ook niet zijn sterkste punt. Anders zou hij niet hebben toegelaten dat de naam van Robert Schuman, die de Europese trein 1950 op de rails zette, verkeerd gespeld werd (Schumann).
Kennelijk heeft hij Van Middelaars ‘geschiedenis van een begin’, zoals de ondertitel van zijn boek luidt, nog niet gelezen. Hij zou dit met vrucht kunnen doen.
NRC Handelsblad van 04-06-2009, pagina 7