Verhagen in een veranderende wereld
Minister van Buitenlandse Zaken Maxime Verhagen heeft zich tot dusver voornamelijk onderscheiden door te zeggen dat hij Nederlands mensenrechtenbeleid wilde ‘aanscherpen’ (een indirecte kritiek op zijn voorgangers dus). Nu heeft hij onlangs de gelegenheid te baat genomen om zich meer ten principale uit te spreken over de grote lijnen van zijn beleid.
Hij deed dit op 1 september bij de opening van het academisch jaar van de Universiteit Leiden. Het thema van zijn rede was: ‘Veranderende wereld, vaste waarden: buitenlands beleid in de 21ste eeuw’- een rede waarover hij kennelijk tevoren goed had nagedacht en waaruit bleek dat hij op de hoogte was van de jongste literatuur over dit onderwerp.
Veranderende wereld dus. Dit te erkennen is al heel wat. Deze minister ziet tenminste dat ‘de geopolitieke verhoudingen in de wereld aan het verschuiven zijn’. Er kan dus niet meer volstaan worden met het traditionele antwoord: Nederland blijft trouw lid van de NAVO en van de EU en (aan het adres van de idealisten) van de VN, wat betekent dat het ook grote waarde hecht aan ontwikkelingssamenwerking.
Natuurlijk: we gooien geen oude schoenen weg aleer we nieuwe hebben. Daarom blijft een ‘richtinggevende, heilzame trans-Atlantische relatie’ belangrijk. Maar het zwaartepunt verschuift naar Europa - ‘een noodzakelijke voorwaarde voor Nederland om zijn belangen in de wereld te kunnen behartigen’ - ja, naar een Europa dat ‘ook in militair opzicht zelfstandig moet kunnen optreden’ (een gedachte die lange tijd op BZ taboe was en wel niet met gejuich door 's ministers voorganger De Hoop Scheffer, secretaris-generaal van de NAVO, begroet zal worden).
Maar ja, dit zijn de consequenties van de ‘verschuivende machtsverhoudingen in de wereld’ en is op zichzelf logisch. De vraag of de politieke voorwaarden voor een eigen Europees veiligheids- en defensiebeleid kans maken binnen afzienbare tijd vervuld te zullen worden, laat de minister wijselijk onbesproken. Maar dat Europa ‘zelf ook iets te bieden zal moeten hebben’ in de trans-Atlantische relatie, is op zichzelf juist.
Maar Verhagen wil ‘ook de bilaterale samenwerking intensiveren’ met ‘gelijkgezinden’ buiten de geijkte verbanden. Hij spreekt van Australië. Ja, waarom niet Nieuw-Zeeland? De geopolitieke banden met die landen zijn wel heel dun. Bovendien: het kabinet-Den Uyl, het meest linkse kabinet dat Nederland gekend heeft, sprak ook al van ‘gelijkgezinden’, maar dacht toen vooral aan het neutrale Zweden, sommigen aan Cuba en zelfs de DDR...
En de mensenrechten, die Verhagen wil ‘aanscherpen’ - hoe zit het daarmee? Die maken voor hem ‘een essentieel deel uit van het buitenlands beleid’, want hij is niet alleen realist, maar ook idealist. Hij is het dan ook ‘pertinent oneens’ met Kishore Mahbubani (vorige week in deze rubriek geciteerd), die het hameren op mensenrechten ‘ideologisch triomfalisme’ noemt.
Triomfalisme is het misschien niet, maar het opleggen van eigen normen aan anderen is wel een soort - hoe goed bedoeld ook - imperialisme, wordt in elk geval door vele anderen als zodanig gevoeld. ‘Ethisch imperialisme’ noemde de historicus Boogman dat. Het verleden van sommige Europese volken, Nederland incluis, is ook te veel in tegenspraak met die fraaie normen om dit hameren helemaal overtuigend te maken. En wat het heden betreft: waren Guantánamo en Abu Ghraib redenen voor de Europeanen om hun grote bondgenoot openlijk aan de kaak te stellen?
Maar Verhagen heeft nog een ander argument: Nederland ‘heeft rechtstreeks belang bij een stabiele internationale rechtsorde’, en ‘ook daarom bevorderen we mensenrechten wereldwijd’. Dat daarom is ook niet erg overtuigend. Immers, het bevorderen van mensenrechten kan evengoed destabiliserend werken. Het hangt er allemaal van af of voor de desbetreffende bevolking zelf de mensenrechten, voor zover dat überhaupt een begrip voor ze is, een prioriteit is. Misschien willen ze wel liever rust, veiligheid of, gewoon, eten.
Ook in Rusland zou een hameren op de mensenrechten weinig effect hebben. Hier zijn het slechts enkelingen die zich ontrecht of onderdrukt voelen. De grote massa's niet. Die voelen zich wél in hun nationale trots vernederd, maar die gekrenktheid keert zich niet tegen eigen regering, maar juist tegen de winnaar van de Koude Oorlog: het Westen. Poetin is bij hen heel wat populairder dan Gorbatsjov of Jeltsin waren.
En dan is er nog een argument dat ons voorzichtig moet maken: de afhankelijkheid waarin Europa zich ten opzichte van Rusland bevindt wat betreft de energie. Verhagen noemt dit wel, maar versluierd en naar aanleiding van Georgië: ‘In Nederland moet het besef groeien dat we niet alles tegelijk kunnen: aan de ene kant een “onaanvaardbaar” uitspreken tegen Rusland, aan de andere kant geen oog hebben voor de afhankelijkheidsrelatie die er nu tot op grote hoogte is.’
Heel juist, maar met dit argument ondermijnt Verhagen grotendeels zijn eigen pleidooi voor aandringen bij Rusland op meer eerbied voor de mensenrechten en voor de soevereiniteit van aangrenzende staten. Rusland weet dat natuurlijk heel goed, en daarom maken onze sermoenen over de mensenrechten nog minder indruk dan ze al zouden maken als die afhankelijkheidsrelatie niet bestond.
Mutatis mutandis geldt dit ook voor China; de vruchten van zijn groeiende welvaart zien we ook liever niet aan ons voorbijgaan. Mensenrechten mogen voor Verhagen ‘een essentieel deel’ van zijn beleid uitmaken, de vraag hoe essentieel heeft hij nog niet beantwoord.
Moeten wij hem dit verwijten? Nee, in een veranderende wereld is het per definitie onmogelijk een vaste koers uit te zetten. Er zijn te veel onzekerheden, die ook de prioriteiten onzeker maken. Geschipper is onvermijdelijk, en dat is op zichzelf een kunst.
NRC Handelsblad van 04-09-2008, pagina 7