‘Hope springs eternal’
Vier weken geleden heb ik gewaagd enige kritische kanttekeningen te plaatsen bij de adoratie die Barack Obama, die zeker is van zijn benoeming tot kandidaat bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen van november en bijna zeker van de overwinning bij die verkiezingen, in Nederland - en bijna overal in Europa - ten deel valt. Nu, ik heb het geweten. Uit reacties op deze kanttekeningen is mij gebleken dat je niet aan een idool kunt raken zonder het risico te lopen voor cynicus uitgemaakt te worden, ervan beschuldigd te worden anderen hoop te ontnemen en, natuurlijk, met weinig logica ‘dus’ gerangschikt te worden onder de aanhangers van McCain, zo niet zelfs Bush.
Het verschijnsel is merkwaardig. Sinds wanneer heeft enige Nederlandse politicus kunnen rekenen op deze hoop en adoratie bij zijn landgenoten? Komt het heil dan toch uit Amerika - ook voor hen die overigens weinig goede woorden overhebben voor dit land? Omgekeerd kunnen Amerikaanse politici hier ook haat opwekken als weinige Nederlandse politici te beurt valt, met als toppunt: ‘Johnson moordenaar!’, gericht tot president Lyndon Johnson (1963-1969) wegens de oorlog in Vietnam.
Gewild of ongewild blijft Amerika Europa fascineren en vereenzelvigen voor- en tegenstanders zich ermee. De verkiezingscampagne in dit land wordt er beter gevolgd dan die in een buurland, voor ons bijvoorbeeld België. Als gevolg daarvan ‘begrijpen veel Europeanen het Amerikaanse federalisme beter dan de verhouding tussen de Europese Unie en de lidstaten’, merkt Larry Siedentop in de Financial Times op.
Intussen is Obama, in het zicht van het presidentschap, al bezig zijn hooggestemde idealen wat bij te stellen en daarmee zijn meest idolate aanhangers teleur te stellen. Zo spreekt hij zich minder stellig uit over een spoedig vertrek van de Amerikaanse troepen uit Irak dan hij eerder deed. Ja, hij heeft aangekondigd te gaan stemmen voor een wetsonderwerp dat telefonisch afluisteren wettigen wil. Daarmee volgt hij de ongeschreven regel dat kandidaten, naarmate zij dichter bij het doel zijn, meer naar het centrum opschuiven, waar zich de grote meerderheid van de kiezers bevindt. Zijn tegenstander, John McCain, gaat, merkwaardig genoeg, de andere kant op: hij neemt de laatste tijd juist meer rechtsere standpunten in dan hij eerder deed. Daarmee verkleint hij ogenschijnlijk zijn kansen. Maar zeker is dit nog niet helemaal. Volgens peilingen verslaat Obama McCain in bijna alle bevolkingsgroepen, behalve die van blanke mannen, die ongeveer 36 procent van het electoraat uitmaken. Over de normen die in die groep gelden, heeft Obama zich onlangs, onvoorzichtig genoeg, nogal smalend uitgelaten. Die groep moet ook nog, zacht gezegd, wennen aan het idee van een zwarte president.
In die groep, maar ook elders heeft Obama's langdurige, maar onlangs toch verbroken band met de zwarte dominee Jeremiah Wright, die in plaats van ‘God bless America’ ‘God damn America’ roept, twijfel opgeroepen. Je hoeft geen racist te zijn om iets van die twijfel te delen, te meer omdat Obama in de twee boeken die hij schreef, zijn dank uitspreekt aan deze goeroe (de titel van zijn laatste boek, Audacity of Hope, ontleende hij zelfs aan een favoriete frase van Wright).
Shelby Steele, hoogleraar aan Stanford University en - wat hier relevanter is - ook zoon van een blanke moeder en zwarte vader, kent die twijfel ook. In het woord vooraf bij de Nederlandse editie van zijn boekje Barack Obama. Waarom iedereen van hem wil houden en wat zijn opkomst betekent gaat Steele nader in op Obama's verhouding tot dominee Wright (die een jaar geleden, bij verschijning van de Amerikaanse editie van dit boek, nog niet tot een crisis was gekomen). ‘Hoewel Obama blanke Amerikanen charmeerde door hen niet te confronteren met de smerige geschiedenis van racisme, bleek hij ook toegewijd te zijn aan een kerk die zich toelegde op het koeioneren van blanken. Wright vormde de eerste echte scheur in het masker van de onderhandelaar dat Obama draagt’, schrijft Steele.
En verder: ‘Aangezien ikzelf een paar Wrights in mijn leven heb gekend en met soortgelijke demonen als Obama heb geworsteld, was het niet moeilijk om het pad van zelfverraad te ontwaren waarop Obama zich begaf om zijn nauwe banden met Wright in stand te houden - en hier zelfs begrip voor te brengen.’ Begrip voor zelfverraad.
Steeles ‘belangrijkste twijfel over Obama’ is echter ‘dat een flink deel van zijn opmerkelijke talent en buitengewone aantrekkingskracht voortkomt uit zijn vermogen om zijn eigen ervaring buiten beschouwing te laten [...]. Maar de meer voor de hand liggende realiteit is nog verontrustender: dat Obama altijd bezwaar heeft gemaakt tegen Wrights radicalisme en desondanks twintig jaar naar zijn kerk ging.
Hier toont zich een griezelig vermogen om geen ware gelovige te worden, maar de eigen, diepste overtuigingen te negeren om erbij te horen. Moeilijk te begrijpen hoe deze karaktereigenschap een president Obama van pas zou kunnen komen in “overleg” met de vijanden van Amerika.’
Hier dringt zich een vergelijking op: met president Carter (1977-1981), ook een Gutmensch, die in juni 1979 met zeer hoge verwachtingen naar Wenen vertrok om daar Brezjnev te ontmoeten. ‘Hij meende dat in een sfeer van vertrouwelijkheid, via het directe persoonlijke contact, de misverstanden uit de weg konden worden geruimd die de relatie met zijn onmiddellijke tegenstrevers vertroebelden’ (aldus Ronald Havenaar in zijn boek Van Koude Oorlog naar nieuwe chaos).
Die ontmoeting in Wenen werd bezegeld met een kus (waartoe Carter het initiatief nam). Helaas, een halfjaar later trok de Sovjet-Unie Afghanistan gewapenderhand binnen. Een teleurgestelde Carter besloot tot sterkere bewapening (dus nog vóór Reagan, aan wie dit initiatief algemeen wordt toegeschreven). Maar voor wie ‘hope springs eternal’, is geschiedenis irrelevant.
Niettemin ben ik voor Obama als president - niet op grond van hoop, maar omdat een president McCain bijna zeker te maken zou hebben met een door Democraten beheerst Congres, wat zijn daadkracht zou kunnen verlammen - hoewel er ook hier een uitzondering op de regel is: president Truman, die tussen 1946 en 1948 met medewerking van een vijandig Congres Europa van de chaos redde met het Marshallplan.
NRC Handelsblad van 10-07-2008, pagina 7