Had de Gaulle dan toch gelijk?
‘De EU wordt nooit een superstaat.’ Dit stond in grote letters boven een artikel op deze pagina in de krant van 8 april. Het artikel was een beknopte en licht bewerkte versie van de oratie die L.J. Brinkhorst die dag had uitgesproken bij de aanvaarding, op 70-jarige leeftijd, van het hoogleraarschap Internationaal en Europees recht en bestuur te Leiden.
Brinkhorst weet waar hij over spreekt. Hij was staatssecretaris voor Europese zaken in het kabinet-Den Uyl (1973-1977), na hoogleraar Europees recht in Groningen te zijn geweest. In 1982 ging hij als ambassadeur van de Europese Gemeenschap naar Japan. Daarna was hij enige tijd hoge ambtenaar van de EG te Brussel, en tenslotte was hij nog vijf jaar lid van het Europese Parlement. Kortom, nourri dans le sérail européen.
Wanneer hij zegt dat de EU nooit een superstaat wordt, moeten we dit dus ernstig nemen. In het artikel zelf licht hij de stelling zoals in de kop erboven geformuleerd, nader toe. De EU is ‘allereerst een unie van staten’. ‘Het zijn de staten zelf die de verdere ontwikkeling van de EU bepalen’. Ja, de EU moeten wij zelfs ‘zien als een noodzakelijke voorwaarde voor het voortbestaan van de Europese staten in de 21ste eeuw’.
De laatste tijd horen wij zulke geluiden meer van lieden wier Europese gezindheid niet in twijfel getrokken kan worden. Max Kohnstamm, rechterhand van Jean Monnet, die wel de vader van Europa wordt genoemd, belijdt ook zijn ongeloof in een Europese superstaat. ‘Hij was daar zelfs radicaal tegen! Het zou slechts de oude oorlogen tussen de natiestaten op grote schaal herhalen’, zo lezen we in de Volkskrant van 5 april.
Staatssecretaris Timmermans verklaarde onlangs in De Standaard de toenmalige Belgische premier, Guy Verhofstadt, niet te begrijpen, omdat die nog steeds voorstander is van een Verenigde Staten van Europa. Die kritiek heeft de Luxemburgse premier, Jean-Claude Juncker, overigens ook. Hij vindt die uitdrukking (VS van Europa) zelfs ‘echt verwerpelijk’.
Na van deze uitspraken kennis genomen te hebben, blijven we toch nog met een paar vragen zitten. Is dit een vrij recente gedachteontwikkeling of hebben de ‘vaders van Europa’ de gedachte van een Verenigde Staten van Europa van het begin af aan verworpen? Brinkhorst zegt in zijn oratie dat het ‘klassieke soevereiniteitsbegrip in de EU een gedaanteverwisseling ondergaan’ heeft. Dat duidt erop dat in de EU begrippen niet statisch zijn, maar aan ontwikkeling onderhevig. Gelukkig!
Tweede vraag: zijn alle eenvoudige aanhangers van de Europese gedachte op de hoogte gesteld van die ontwikkeling? Ik meen me te herinneren dat, zeker in het begin van de Europese integratie, bij hen de gedachte aan een politiek verenigd Europa wel degelijk levend was. In die jaren werkte trouwens het toenmalige Europese parlement ijverig aan een Europese Politieke Gemeenschap, als tegenhanger van de Europese Defensiegemeenschap, waartoe de regeringen al besloten hadden (beide projecten werden al in 1954 - vier jaar vóór de Gaulle! - door de Franse Nationale Assemblée ad acta gelegd en zijn dus nooit werkelijkheid geworden).
Als eenvoudige zielen (bijv. leden van het Nederlandse parlement) in die dagen wel degelijk de illusie zouden hebben gekoesterd dat Europa op den duur ook een staatkundige eenheid zou vormen, dan moeten zij daarin gesterkt zijn toen Monnet in 1955 het Actiecomité voor de Verenigde Staten van Europa oprichtte, die zich tot een geweldige pressiegroep zou ontwikkelen, waarvan Kohnstamm vicevoorzitter zou worden. Duidt die benaming er niet op dat de voortrekkers van de Europese integratie in die dagen een Europa in enigerlei staatkundige vorm voor ogen stond?
Dat er zich ook bij Brinkhorst zelf zo'n gedachteontwikkeling voorgedaan heeft, is niet onwaarschijnlijk. Wanneer hij zegt dat ‘de EU allereerst een unie van staten is’, dan komt hij heel dicht bij de Gaulle, die sprak van een ‘Europa der staten’, als enig haalbare mogelijkheid. In die jaren werd die gedachte door alle Nederlandse ‘Europeanen’ - die de Gaulle overigens even hardnekkig als abusievelijk de uitspraak ‘Europa der vaderlanden’ in de mond legden - als anathema verketterd. Had de Gaulle dan toch gelijk?
Een ander interessant punt in Brinkhorsts oratie is zijn overtuiging dat de EU een ‘strategische visie op de wereld’ moet ontwikkelen, die ‘omgezet (moet) worden in concrete instrumenten’. Voor het ‘daadwerkelijk bestrijden van de veelheid aan dreigingen in de wereld is zachte macht alleen onvoldoende’. Het ‘ontbreken van een werkelijke militaire component in het Europese optreden is schadelijk voor haar (?) effectiviteit en komt de geloofwaardigheid niet ten goede’.
Heel juist - en niet minder juist omdat zij uit de mond komt van iemand die zich als staatssecretaris in het kabinet-Den Uyl warm maakte voor een ‘civiel Europa’, een Europa dat juist niet aan ‘het machtsspel der grote mogendheden’ meedoet. Is ook hier sprake van een gedachteontwikkeling? Zo ja, dan is dat te verwelkomen - ook door hen die de kansen op zo'n Europa niet groot achten omdat de politieke eenheid, die voorwaarde is voor een Europa-met-tanden, ontbreekt. Maar belangrijker is de vraag: zou een Europa dat ook de militaire consequenties uit zijn economisch en demografisch potentieel zou trekken, niet vanzelf een ‘verwerpelijke’ superstaat worden? Misschien is het maar goed dat zo'n Europa er niet zal komen.
NRC Handelsblad van 17-04-2008, pagina 7