Ontspoorde ethiek
Dit sta voorop: ik ben geen kenner van de islam, kan mij dus zelfs bij benadering niet inleven in wat de aanhangers van die godsdienst bezielt (dat vind ik zelfs bij rooms-katholieken al zo moeilijk), maar ik heb, vooral na 11 september 2001, wel mijn best gedaan er zoveel mogelijk over te lezen (wat nog een fractie is van wat erover is geschreven).
Vooral intrigeerde mij de vraag hoe het komt dat goed opgeleide, vaak in het Westen schijnbaar geïntegreerde jongemannen ertoe komen zulke aanslagen te plegen als in New York, Washington, Madrid, Amsterdam (moord op Theo van Gogh) en Londen met inzet van eigen leven. Hun godsdienst biedt blijkbaar niet voldoende verklaring juist omdat ze meestal zo geïntegreerd leken.
We moeten dus de verklaring ook elders zoeken, dacht ik. En toen kwamen mij, als bij toeval, vorige week een paar artikelen en interviews te hulp, die althans een begin van een verklaring boden: artikelen van resp. Faisal Devji, hoogleraar aan de New School University in New York (Financial Times, 25 juli); Farhad Khosrokhavar in Le Monde (26 juli); Bart Nooteboom, hoogleraar te Tilburg, in onze krant (27 juli) en Bram de Swaan, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam (de Volkskrant, 27 juli).
Laten we beginnen met De Swaan: de daders ‘zitten in een omgeving waar ze zich gekleineerd voelen. Erger: ze voelen dat hun afkomst, hun ouders gekleineerd worden. Pubers en adolescenten reageren daar heftig op. De situatie waar we nu in zitten, is deels vergelijkbaar met die van de Baader-Meinhofgroep’ (die in de jaren '70 en '80 moordaanslagen pleegde in Duitsland).
Het islamitisch terrorisme is dus een specifieke uiting van een algemeen verschijnsel. Overal zijn er mensen die zich gekleineerd, gefrustreerd of verongelijkt voelen en naar wraak dorsten. Het Westen heeft daar al kennis mee gemaakt in de jaren '20 en '30. Nooteboom noemt dan ook, behalve het terrorisme van Baader-Meinhof, ook hen die ‘in opdracht van Hitler en Stalin miljoenen hebben vermoord in naam van een politiek ideaal’.
Ook Faisal Devji trekt een vergelijking met de westerse samenlevingen: ‘In vele opzichten lijken die heilige krijgers op de leden van de ons vertrouwdere netwerken, zoals die voor het milieu of tegen oorlog en globalisatie’. Maar die zijn tot dusver niet tot moord overgegaan (als we even afzien van Pim Fortuyns moordenaar). De vergelijking geldt dan ook niet de middelen, maar de onlust met de omgeving.
Iets wat de onderling zo verschillende uitingen van onvrede ook bindt, is, zegt Devji, dat hun ‘hartstocht uit dezelfde bron komt niet die van persoonlijke ervaring met onderdrukking, maar die van het aanzien van de onderdrukking van anderen’. Inderdaad waren de moordenaars maatschappelijk vrij succesrijk en, zo niet, dan genoten zij sociale bijstand. (Ik sluit de tweede, overigens mislukte, serie aanslagen in Londen en die in Sharm el-Sheikh uit, omdat die gepleegd werden door minder geïntegreerde lieden, komend resp. uit de Hoorn van Afrika en bedoeïenenstammen in de Sinaï.)
Een verschil is natuurlijk dat de islamitische terreur zijn rechtvaardiging zoekt in een godsdienst (al namen niet alle moordenaars het zo nauw met de geboden van hun godsdienst) en de terreurbewegingen in het Westen in een politiek of ethisch ideaal. ‘Er is iets in mensen dat hen ertoe brengt extremisme te zien als een deugd’, zegt Nooteboom. Hij spreekt van de ‘diep menselijke hang naar het absolute’, die ook het Westen kent.
In dit verband wijst Khosrokhavar op ‘de instorting van de westerse utopieën communistische, trotskistische of maoïstische die vrije ruimte heeft gelaten aan die vorm van de islam die hier de godsdienst wordt van de onderdrukten, daar die van de vernederden, elders die van een natie’. Die ideologische ruimte wacht in het Westen overigens ook op invulling, maar dan waarschijnlijk niet door de islam.
Voor Devji betekent dit dat ‘wij niet worden bedreigd door een revolutie, ideologie of staat, maar door de praktische middelen waarvan een bepaalde ethiek gebruikmaakt, nu er geen wereldomspannende politieke ideologieën bestaan’. Het woord bedreigd maakt duidelijk dat hij dit niet zegt ter vergoelijking van die ‘praktische middelen’ (een ander woord voor terreur).
We moeten ons dan ook niet blindstaren op die middelen (al moeten die bestreden worden), maar ons richten op de drijfveer die erachter zit. Devji noemt die ‘van nature ethisch’. Die erkenning doet Nooteboom zeggen: ‘Terwijl wij de extremist zien als de belichaming van het kwaad, ziet hij zich als een bevlogen idealist, die zichzelf offert aan een ideaal dat boven het individu uitstijgt.’
Moeten wij deze mensen utopisten noemen? Nauwelijks, want hun staat geen koninkrijk op aarde voor ogen. Een islamitisch politiek programma bestaat dan ook niet, in tegenstelling tot de politieke programma's die het Westen in de twintigste eeuw heeft geproduceerd en gedeeltelijk, ten koste van miljoenen slachtoffers, heeft verwezenlijkt.
Maar is Al-Qaeda dan geen centrale die alles leidt, een soort van islamitisch politburo? Het is opmerkelijk dat Devji en Khoskorhavar de betekenis ervan laag aanslaan. Voor de laatste is het niet meer dan een letterwoord of acroniem, waarvan anderen gebruikmaken, en volgens Devji mist Al-Qaeda ‘een coherente ideologie of zelfs een visie op de toekomst’.
En volgens de Egyptische publicist Issam Darras (en eens een, zoals in Der Spiegel van 1 augustus aangekondigd, van de ‘nauwste aanhangers van Osama bin Laden) ‘houdt Al-Qaeda zich niet meer bezig met de uitwerking van aanslagen’. Dat laat het over aan afzonderlijke groepen over de hele wereld, die op z'n hoogst dwarsverbindingen met elkaar hebben.
Ook als die analyse juist is, moet dit niet leiden tot bagatelliseren van het islamitisch terrorisme. Het wordt er eerder ongrijpbaarder, dus gevaarlijker door. Hoe dit te bestrijden? Nooteboom zegt: via ‘opvoeding, onderwijs, politiek en media. We moeten die jongeren serieus nemen, ze bij het debat betrekken [...] en komen met ideeël tegengif’. Anderen gokken op gematigde islamieten.
Heel mooi, maar Devji zegt dat die ‘gematigden weinig succes hebben gehad in de 150 jaar van hun bestaan’ en dat ‘de verbreiding van deugd via onderwijs op zichzelf een droom is van de negentiende-eeuwse staat’. Bovendien: extremisten, van welke kleur of afkomst ook, willen helemaal geen debat. Met de duivel (zoals ze ons zien) debatteer je niet.
In een gesprek met Luuk van Middelaar spreekt de Duitse historicus Reinhart Koselleck van ‘de omslag van de overwinning óp de tegenstander naar de vernietiging ván de tegenstander’ (in: Utopie: utopisch denken, doen en bouwen in de twintigste eeuw. Zutphen 2002). Die omslag voltrok zich in de Tweede Wereldoorlog, en die tijd liet westerse voorbeelden van ontspoorde ethiek (= leer van goed en kwaad) zien.
NRC Handelsblad van 04-08-2005, pagina 7