Het sloopwerk is al begonnen
Van minister-president Balkenende mogen we niet negatief zijn. ‘Ik heb het een beetje gehad met al dat doorgeslagen negativisme’, zei hij onlangs tegen een interviewer. Ach ja, het is de klacht van iedere regeerder. President Truman had daar het juiste antwoord op: ‘Als je niet tegen de hitte kunt, blijf dan uit de keuken.’
Maar intussen zadelt Balkenende ons wel op met het probleem hoe kritisch of analytisch te blijven zonder negatief te zijn. Een bijna onmogelijke taak. Immers, de Griekse herkomst van de woorden kritiek en analyse onderscheid en ontleding wijst eerder op een ontbindende dan een verzoenende activiteit.
Hoe moeten wij bijvoorbeeld oordelen over het resultaat van de Europese topconferentie van vorige week? Natuurlijk werd na afloop weer in alle toonaarden gesproken van een succes, maar dan was het wel een succes gemeten naar de maatstaf die wil dat zo'n conferentie niet op slaande ruzie uitloopt of zelfs onverrichter zake uiteengaat.
In werkelijkheid zijn op die conferentie enkele sleutelinstellingen van de Europese Unie gesloopt: het stabiliteitsverdrag dat bedoeld was de euro te beschermen, en de vrijheid van dienstverleningen, zonder welke de Europese economie niet hoeft te dromen ooit de Amerikaanse in te halen (een doel van de EU).
In ogenblikken van zelfkritiek wordt dan een oud paard van stal gehaald: de politieke wil ontbreekt. Maar dat is niet alleen een oppervlakkige, maar ook een onjuiste analyse. In de meeste landen van Europa heerst wèl de politieke wil om tot een Europese eenheid te komen, maar het Europa dat iedere politicus voor ogen staat, moet zo weinig mogelijk afwijken van de gebruiken en idealen van eigen land.
Ieder wenst dus, in zijn hart, een groter Frankrijk, een groter Nederland, en ga zo maar door. Welnu, we weten dat zelfs de idealen en gebruiken van kleine en naburige landen als Nederland en België (die bovendien nog een taal gemeen hebben) sterk verschillend zijn. Dat ze maar niet tot politieke en zelfs, zoals blijkt, niet tot monetaire eenheid kunnen komen, heeft niets met politieke onwil te maken.
Het heeft eerder te maken met politiek onvermogen: ze willen wel, maar kunnen niet. Ze kunnen zich geen Europa voorstellen dat anders is dan waaraan zijzelf sinds eeuwen gewend zijn: Frankrijk denkt aan een centraal geregeerd Europa, dat machtspolitiek voert; Nederland aan een ‘civiel Europa’ (zoals de conceptie van het kabinet-Den Uyl heette), dat zomin mogelijk aan defensie doet, maar wèl veel aan sociale voorzieningen en ontwikkelingshulp.
Maar niet alleen daarin manifesteert zich het politieke onvermogen, het gebrek aan kunnen (in plaats van willen). De politici zijn afhankelijk van een nationaal electoraat. Wil een politicus overleven (bijvoorbeeld teneinde te kunnen werken aan de eenheid van Europa), dan zal hij de wensen, grillen, idealen en gewoonten van zijn electoraat niet mogen veronachtzamen, en die wensen, grillen enzovoort staan vaak haaks op wat nodig is om die Europese eenheid te bereiken.
President Chirac wil dat in mei het Franse volk ja zegt tegen de Europese grondwet en dat, twee jaar later, hij (of zijn partij) de Franse presidentsverkiezingen wint. Hij kan dus geen Europese besluiten velen die in eigen land impopulair zijn. Vandaar de sloping van stabiliteitspact en dienstverleningsvrijheid, en Europa helpt hem daarbij, omdat het ook graag wil dat Frankrijk ja zegt op de grondwet.
Bij bondskanselier Schröder van hetzelfde laken een pak. Hij moet de verkiezingen van 2006 zien te winnen en staat er slecht voor. Ook Tony Blair staat voor verkiezingen en zwijgt daarom in alle talen over Europa (hoewel hij er zelf een voorstander van is), omdat dat thema slecht ligt in eigen land. Hij schuwde daarom vorige week in Brussel de pers als de pest.
En nu hebben we het alleen maar over de grote Europese landen, maar die maken, hoe democratisch Europa ook is, toch de dienst uit. Hun demografisch gewicht zal maken dat hun stem zelfs in het meest ideale Europa zwaarder weegt dan die van de kleinere landen een blijvende bron van onvrede bij die kleinen.
Graven wij dieper in de oorzaken van het Europese onvermogen, dan moeten we tot de conclusie komen dat de democratie, die een voorwaarde is voor toetreding tot de Europese Unie, een van die oorzaken is. Anders gezegd: de beginselen van de democratie, waaraan iedere lidstaat gehoorzaamt, maken het, zacht gesproken, onzeker of de Europese eenheid er ooit komt. Vroeger zou ik gezegd hebben: of de Europese politieke eenheid er ooit komt. Na de demontage van vorige week strekt mijn twijfel zich ook uit over de economisch-monetaire eenheid.
Die demontage van economisch-monetaire sleutelinstellingen heeft ook gemaakt dat ik ben gaan twijfelen over het referendum over de Europese grondwet. Hoewel ik principiële bezwaren heb tegen referenda, was ik van plan te gaan stemmen, en wel voor de grondwet. Waarom? Niet omdat ik die grondwet nu zo ideaal vind, maar omdat ik bij afstemming de demontage vreesde van wat in Europa bereikt was.
Nu is vorige week, nog voordat ik me voor of tegen die grondwet heb uitsproken, met die demontage begonnen. Bovendien: als het stabiliteitspact al met de voeten getreden wordt, welke waarborg is er dan dat dit niet met de grondwet zal gebeuren? Maar misschien word ik door de klok gered en hoef ik die keus niet te maken: Frankrijk stemt vóór Nederland; stemt het tegen, dan is een Nederlandse stem overbodig geworden, want de grondwet is dan van de baan.
Als Frankrijk tegen de Europese grondwet zou stemmen waar het steeds meer naar uitziet dan zou dat volgens Jacques Delors, de bijna legendarische voorzitter van de Europese Commissie in de jaren '80 en '90, een ‘cataclysme’ (Van Dale: geweldige ramp) zijn. Of zou Delors dan ook een negativist genoemd moeten worden?
NRC Handelsblad van 31-03-2005, pagina 9