Thorbecke intime
‘Het was de liberaal Thorbecke die in 1848 de parlementaire democratie inrichtte op de manier die wij nog kennen.’ Aldus de inleiding van het onlangs verschenen Liberaal Manifest. Maar zou Thorbecke zich in de gekozen minister-president, waar het manifest zich voor uitspreekt herkennen? Het is aan hem te danken dat de functie van minister-president pas heel laat, en bovendien onvolkomen, in ons politieke bestel is opgenomen. Hij was voorstander van de grootst mogelijke politieke verantwoordelijkheid van de afzonderlijke ministers. En de gekozen burgemeester? En het referendum? Passen deze vernieuwingen, die het manifest ook bepleit, in het thorbeckiaanse stelsel en denken? Zeker, we leven niet meer in 1848. De tijden zijn onherkenbaar veranderd. Maar zou het resultaat van die voorgestelde veranderingen niet zijn dat het hele stelsel dan op twee gedachten de directe en de indirecte democratie gaat hinken? En kan de VVD zich dan nog wel Thorbeckes erfgenaam noemen? Enfin, de partij moet zich er nog over uitspreken.
Laten we ons vandaag dus maar niet bezighouden met de grote staatsman Thorbecke want dat hij dat was, daarover is iedereen het eens maar met Thorbecke intime. Die kant van Thorbecke komt naar voren in het onder auspiciën van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis uitgegeven boekje Thorbecke. Een leven in brieven, bezorgd door G.J. Hooykaas (uitg. Boom, Amsterdam). Het is een bloemlezing uit de eerder verschenen zevendelige Briefwisseling van J.R. Thorbecke.
Eigenlijk moeten we spreken van de kanten (meervoud) van de persoon Thorbecke. Enerzijds was er de strenge, stroeve man die zijn portretten laten zien, de man van ‘ijzige zelfbeheersing’, met zijn optreden ‘zonder aanzien des persoons’, zoals Hooykaas hem tekent. Anderzijds was er de gevoelige, zelfs romantische, in elk geval vriendelijke en innemende Thorbecke. Aan die laatste wijdt Hooykaas' bloemlezing vooral aandacht.
Al vroeg moet Thorbecke zich bewust zijn geweest van deze tweespalt. Uit Duitsland, waar hij, 23 jaar oud, studeert, schrijft hij aan zijn ouders over zijn ‘ernst mij, zolang ik mij herinner, eigen die altoos verhinderde mij, gelijk andere jongen lieden, ook bij de aangenaamste en opwekkendste gelegenheden aan de vrolijkheid geheel over te leveren en mij daarin te verliezen’. Trouwens, zo voegt hij daaraan toe, ‘in alle grote gezelschappen kan ik slechts de dood van alle echt menselijke omgang zien’. Hoe waar! Maar het is een waarheid die in deze tijd, waarin het gezellig moet blijven en er vooral veel gelachen moet worden, weinig opgeld doet.
In Thorbeckes tijd blijkbaar ook, want hij werd door velen gehaat. Maar is dat niet het lot van meer minister-presidenten? Den Uyl en Van Agt hadden ook hun haters, en de brave Balkenende kent ze ook (waarschijnlijk juist wegens zijn braafheid: dan nog liever Lubbers, ondanks zijn roomsheid, lijkt de grachtengordel te denken).
Maar het was vooral zijn optreden zonder aanzien des persoons dat Thorbecke bij velen gehaat maakte. Talloos zijn de voorbeelden ook in deze bloemlezing van zijn mededogenloze kritiek op, zelfs optreden tegen, academische en politieke collega's en oude vrienden. Het bekendste voorbeeld is dat van zijn jeugdvriend Schimmelpenninck van der Oije, die later als Commissaris des Konings in Gelderland hem niet beviel en daarom ontslagen werd (Thorbecke maakte er zelfs een portefeuillekwestie van). Toen ze elkaar later toevallig ontmoetten, groetten ze elkaar niet, maar Thorbecke liepen de tranen over de wangen.
Bij het lezen van deze voorbeelden van Thorbeckes strengheid kwam een brief bij mij in herinnering die George Orwell eens aan een vriend schreef: ‘Zelfs als ik je toevallig niet aardig had gevonden, zou ik mij toch verplicht hebben gevoeld mijn houding te veranderen, omdat wanneer je iemand in den lijve ontmoet, je onmiddellijk beseft dat hij een menselijk wezen is en niet een soort karikatuur die bepaalde ideeën belichaamt.
Het is gedeeltelijk om die reden dat ik niet veel in literaire kringen verkeer, omdat ik uit ervaring weet dat, zodra ik iemand heb ontmoet en met hem heb gesproken, ik nooit meer in staat zal zijn enige intellectuele, bruutheid jegens hem te tonen, zelfs als ik voel dat ik dat zou moeten doen.’
Welnu, over zulke scrupules zette Thorbecke zich heen, en aangezien hij, eerst als hoogleraar en later als politicus, veel in academische en politieke kringen moest verkeren (niet zozeer in literaire), maakte hij zich, met zijn beginselvaste optreden, veel vijanden. In elk geval zou hij zich in de vrindjescultuur van het literaire en politieke Nederland van vandaag weinig thuis hebben gevoeld.
Was daaraan de zenuwachtigheid toe te schrijven die hij, zoals hij zijn leerling en jongere vriend James Loudon eens opbiechtte, altijd voelde als hij spreken moest? (Dit is niet te vinden in Hooykaas' bloemlezing uit zijn brieven, maar in Loudons autobiografie, die in 2003 is uitgegeven onder de titel Eer en fortuin. Leven in Nederland en Indië 1824-1900, bezorgd door Henk Boels, Janny de Jong en (de Groninger hoogleraar) C.A. Tamse.)
Over Thorbeckes denkbeelden over Nederlands positie in de wereld weten we weinig, behalve de uitspraak die hij als jong hoogleraar in Gent in 1830 deed: ‘De Nederlandse staatkunde, zelf vrij van heerszucht, is de billijkste oordeelaarster over de heerszucht van anderen’ een gedachte die velen nog steeds innig koesteren. Ach, misschien dacht Thorbecke weinig over de internationale politiek. Nederland was immers neutraal en zou dat tot 1948 blijven.
Maar iemand die zich wél voor Nederlands internationale positie interesseerde, was de Franse historicus Jules Michelet, die in 1847 ons land bezoekt. Hij treft de ‘Hollanders’ in een staat van ‘moedeloosheid’ aan. Ook Thorbecke, die hij ontmoet, meent (‘naïef’, zegt Michelet in zijn Journal) dat het maar 't beste zou zijn als Nederland zich bij België aansloot ‘dat wil zeggen: bij de priesters’ voegt Michelet daaraan toe. (België was toen inderdaad dynamischer dan Nederland.
Hoe het ook zij op grond van zijn gesprekken (niet alleen met Thorbecke) besluit Michelet: ‘Dit volk herinnert zich De Ruyter niet meer... De volstrekte onwetendheid omtrent zijn lot, zijn leidende gedachte, zijn bestemming [...] moet voor Frankrijk een waarschuwing zijn dat het alles weer in de hand moet nemen: Holland, België en de Rijn.’
Binnen een jaar was in Frankrijk het koningshuis in een revolutie omvergeworpen en was de Nederlandse koning in één nacht van conservatief liberaal geworden, de weg voor Thorbecke openende het land een staatsinrichting te geven die het nog kent, en het zijn optimisme te hergeven.
NRC Handelsblad van 03-03-2005, pagina 9