Nederland als bezetter
Als wij aan een bezettende mogendheid denken, gaan onze gedachten in de regel uit naar andere mogendheden, in de eerste plaats Frankrijk en Duitsland. De perioden dat deze mogendheden Nederland bezet hebben, zijn cesuren in onze geschiedenis geweest.
De laatste cesuur - die van de Duitse bezetting - was weliswaar vijftien jaar korter dan die van de Franse, maar heeft traumatischer gevolgen gehad, die nog niet zijn geheeld. Ja, die bezetting - of de verhalen erover - bepaalt grotendeels ons identiteitsgevoel tegenover onze grote buurman, met wie wij zoveel gemeen hebben dat dit onze identiteit wel eens zou kunnen bedreigen.
Dit behoort tot ons nationale zelfbeeld. Daartoe behoort ook de spiegelzijde ervan; de mythe dat wij, in tegenstelling tot de mogendheden die ons bezet hebben, een door en door democratisch en tolerant volkje zijn. Wat een schrik dus een studie onder ogen te krijgen die de titel draagt Nederland als bezettende mogendheid 1648-2001.
Die studie is van C.J. Lammers, emeritus hoogleraar sociologie te Leiden, en vorig jaar verschenen bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Lammers behandelt in deze studie zeven voorbeelden van Nederlandse bezetting, waarvan de meeste, indien überhaupt nog bekend, door de Nederlanders zelf niet als bezetting worden ervaren.
Voorzover die bezettingen Europees territoir betroffen, hadden ze als uitgangspunt de gedachte dat het nationale territoir te klein was ‘om een defensiven oorlog te voeren op (...) eigen grenzen’ (aldus de Raad van State in 1715). De parallel met Israël dringt zich hier op. Nederland had buffergebieden in het oosten en zuiden nodig.
Waar nu is Nederland in zijn geschiedenis als bezettende mogendheid opgetreden? In de eerste plaats in de Generaliteitslanden, dat wil zeggen: Brabant en Limburg, die niet in de Staten-Generaal vertegenwoordigd waren en waarvan de bewoners hooguit tweederangsburgers waren. Zij voelden zich dan ook ‘bezet’ in de zin van ‘door vreemden’ - in de praktijk: protestanten - ‘overheerst’, zegt Lammers. Die periode duurde ruim tweehonderd jaar, grofweg van 1589 tot 1795. Dan volgt het minder bekende voorbeeld van de Condominium, de bezetting van een groot deel van de Spaanse Nederlanden (het huidige België) van 1706 tot 1716. Hoewel het een Nederlands-Engels bezetting was, ‘waren het vooral de Nederlanders die de voorbereiding van het civiele bezettingsbeleid ter hand namen en toezagen op de uitvoering ervan’.
Na beëindiging van dit regime bleef België, ‘zoal niet bezet, dan toch binnen de invloedssfeer van de Republiek’, doordat deze garnizoenen mocht plaatsen in een aantal steden (de zg. barrière-steden). Gedurende die hele periode (van 1716 tot 1782) regende het ‘klachten over wandaden van Staatse militairen, machtsmisbruik van hun superieuren en chicanes van de burgerautoriteiten’. In die periode had de Republiek ook garnizoenen in onder meer Kleef en Wezel, maar daar werd de bezetting blijkbaar minder als lastig ervaren. De inheemse elites zagen er zelfs een niet onwelkome steun in tegenover de veeleisendheid van de eigenlijke soeverein: Brandenburg-Pruisen.
Anders was dat met de kortstondige bezetting van Oostfriesland en Oldenburg, die het koninkrijk Holland van Lodewijk Napoleon kreeg als compensatie voor het verlies van delen van Zeeland, Brabant en Limburg aan Frankrijk. In die korte periode (1807-1810) maakten de bezetters zich niet erg geliefd, want ‘er braken op diverse plaatsen opstootjes uit en werden bij belastingontvangers de ruiten ingegooid’.
Veel bekender dan die voorgaande bezettingen is natuurlijk de bezetting van België gedurende het Verenigd Koninkrijk van Willem I (1815-1830). Het Nederlandse regime werd aldaar, hoewel het voor België economisch voordelen had, door de inheemse elites en hun achterbannen ‘als vervreemdend en op den duur onderdrukkend’ ervaren. Opstand en afscheiding waren natuurlijke gevolgen.
Om het chapiter Europa te beëindigen, moet nog de annexatie van Elten en Tudderen na de Tweede Oorlog vermeld worden. Hier was overigens minder de behoefte aan veilige grenzen het motief dan die aan compensatie voor de tijdens de Duitse bezetting geleden schade. Die bezetting duurde maar kort (van 1949 tot 1963) en werd door de inwoners niet als onderdrukkend, maar wel als vreemd ondervonden.
Ten slotte: de koloniën. Lammers bepaalt zich tot Oost-Indië. Daar was, althans in de twintigste eeuw, sprake van wat de socioloog A.A.M. van Doorn ‘een mengeling van verlicht despotisme en bemoeizuchtig paternalisme’ noemde. Inderdaad, ook de zg. ethische school straalde een geest uit van Father knows best. Van het Franse kolonialisme onderscheidde het Nederlandse zich door zijn ‘benevolistisch-paternalistisch patroon’ (‘besturen liefst via inheemse elites en met een minimum aan dwang’), van het Britse doordat het zich vaker en intensiever met de uitvoering van het beleid bemoeide (de Britten bestuurden liever op afstand).
Van vooral het Franse kolonialisme onderscheidde het Nederlandse zich ook doordat het zijn oorsprong niet vond in een imperialistisch-expansieve behoefte, maar in commerciële aandrang. De commercie vergenoegde zich lange tijd met versterkte plaatsen en factorijen aan de kust, maar op den duur moest ook de rest van het land bezet worden - uit veiligheidsoverwegingen, vooral om vreemde kapers vóór te zijn.
En toen wreekte zich weer de kleinheid van het moederland, dat niet in staat was om, zelfs met Britse en Amerikaanse hulp, het reusachtige eilandenrijk tegen de Japanse invaller te beschermen. En het commerciële oermotief wreekte zich hierin dat de Indonesiche elites minder aan dat oude moederland verbonden zijn dan die in de voormalige Britse, Franse en waarschijnlijk, Portugese koloniën. Een imperiale missie ontbrak ons.
En Nederland als deelnemer aan ‘heilzame’ bezettingen, waarin het zich de laatste dertig jaar met zoveel idealisme en geestdrift heeft gestort? Moeten die ook als bezettingen worden beschouwd? Het komt er niet op aan hoe wij die ondernemingen beschouwen, maar hoe zij door de plaatselijke bevolking beschouwd worden. In Irak lijkt het tij aan het keren - ten nadele van onze interpretatie.