Nog eens vier jaren Bush?
Degeen die bedacht heeft de Republikeinse Conventie in New York te houden, moet een genie zijn. Waarom? New York is toch een in overweldigende meerderheid Democratische stad? Juist daarom! De beelden van honderdduizenden protesteerders - waaronder die van aidspatiënten, homo's, naaktlopers en andere marginalen natuurlijk extra aandacht krijgen - zijn uitermate geschikt om in de rest van het land, dat New York toch al als een poel van loszinnigheid beschouwt, de sympathie voor Bush te vergroten.
Reken er maar niet al te veel op dat Bush in november verslagen wordt. De grachtengordel mag hem dan wel een ‘imbeciel’ vinden, als hoedanig hij zaterdag op de Opiniepagina door een briefschrijver werd gekwalificeerd, maar dat werd ook van Reagan gezegd, en die heeft ondertussen maar, met Gorbatsjov, een eind aan de Koude Oorlog gemaakt. Maar imbeciel of niet - de wereld doet er goed aan zich voor te bereiden op nog eens vier jaar Bush.
Wat betekent dat voor de Europese bondgenoten? Dat hij conservatief is, hoeft voor hen geen bezwaar te zijn. Er zijn wel meer conservatieve presidenten - Eisenhower, Reagan bijvoorbeeld - die heel goed met de Europeanen hebben kunnen samenwerken. Overigens zijn niet alle Europese regeringen zo progressief, en één ervan, die van Tony Blair, kon zelfs uitstekend met Bush overweg. Dus daar ligt het niet aan.
Is Bush trouwens wel zo conservatief? Wat voor conservatisme is het dat het begrotingstekort tot ongekende hoogten laat stijgen en de macht van de centrale overheid, dus van de president, aanzienlijk heeft vergroot, met als gevolg uitdijing van het overheidsapparaat? Het is in elk geval in strijd met wat Bush vóór zijn verkiezing in 2000 heeft beloofd en niet helemaal terug te voeren op 11 september 2001.
Maar dit is niet wat de Europeanen op korte termijn zorgen hoeft te baren. Meer direct worden zij geraakt door Bush' buitenlandse politiek, die niet alleen een eind maakte aan vijftig jaar van multilateralisme, maar zelfs polariserend heeft gewerkt. Niet voor niets zegt The Economist, die over 't algemeen nogal mild tegenover Bush is geweest, deze week dat Bush de structuur van Amerika's buitenlandse politiek fundamenteel heeft veranderd.
Dat raakt de Europeanen natuurlijk direct. Maar was het tenminste een succesrijke politiek? The Economist vindt van wel, maar als we die politiek naar haar uitkomst beoordelen, dan moet geconstateerd worden dat in elk geval haar belangrijkste project, de oorlog tegen Irak, op een catastrofe is uitgelopen - politiek en moreel.
Het is niet zozeer de oorlog zelf die tot deze constatering aanleiding geeft - want die is snel en succesrijk verlopen - alswel de nasleep ervan. Tegenover de ‘winst’ van Saddams val staan de totale chaos waarin het land is vervallen, de vijandschap van de moslims over de hele wereld die Amerika zich op de hals heeft gehaald, de vervreemding van Europese bondgenoten en het morele bankroet van Abu Ghraib en Guantánamo.
In een behoorlijk lopende parlementaire democratie zouden de politiek verantwoordelijken voor zo'n déconfiture al lang tot aftreden gedwongen zijn geweest. In een presidentiële democratie kan dat niet, althans wat de uiteindelijk verantwoordelijke betreft (tenzij hij impeached zou worden). Dat draagt niet bij tot het respect dat Bush bij zijn bondgenoten geniet.
Nu is Bush, tot het besef gekomen dat hij hulp van die bondgenoten toch wel kan gebruiken, de laatste tijd wat bijgedraaid, maar zolang mannen als Rumsfeld en de neoconservatieven (de laatsten hebben, als gevolg van de ineenstorting van hun droomkastelen, al aan invloed verloren) niet het veld ruimen - wat zeker niet vóór de verkiezingen zal gebeuren - kan alleen maar van tactische aanpassingen gesproken worden, niet voldoende om het vertrouwen te herstellen. Dit is het facit van vier jaren buitenlandse politiek van de regering-Bush. Dat kan zelfs de meest fervente atlanticus moeilijk negeren, laat staan goedpraten. Zelfs de secretaris-generaal van de NAVO vond het onlangs nodig te waarschuwen dat, als Washington de NAVO als een gezelschap à la carte beschouwt - en dat doet het vooralsnog - dit het einde van dit bondgenootschap zou betekenen. Natuurlijk, de Europeanen zijn ook niet zonder zonde. Vooral Frankrijk en Duitsland - en België onder de nu gelukkig weggepromoveerde Michel - hebben onnodig hard afstand van Amerika genomen. Van Frankrijk waren we dit gewend, maar wat Duitsland betreft kwam dit neer op een revolutie in zijn buitenlandse politiek, wat alleen maar onzekerheid in de rest van Europa heeft gezaaid.
Maar hoe dit ook zij, het is begrijpelijk dat bijna iedereen in, althans, West-Europa om verschillende redenen op een overwinning van Kerry hoopt - openlijk of heimelijk. Zeker zou de komst van Kerry een verbetering in de civiele omgang met de bondgenoten betekenen - en dat is al heel wat - maar te denken dat daarmee de geopolitieke oorzaken die tot de verwijdering tussen Amerika en Europa hebben geleid, als sneeuw voor de zon zouden verdwijnen, is een gevaarlijke illusie. Al gauw zou blijken dat vele belangen over en weer de Atlantische oceaan niet dezelfde zijn, althans verschillend worden gewaardeerd.
Er is een theorie die zegt dat een herverkiezing van Bush juist voordelig voor Europa zou zijn. Immers, dan zouden de Europeanen, in het vooruitzicht van nog eens vier jaar Bush, gedwongen zijn eindelijk ernst te maken met hun gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek. Een zekere logica kan aan deze theorie niet ontzegd worden (de logica van president Pompidou, die eens zei: ‘Europa kan slechts één worden als het zich onderscheidt van Amerika.’) Maar aangenomen moet worden dat de verschillen tussen de Europeanen onderling hardnekkiger zijn dan hun gevoel voor logica, die trouwens maar zelden de politiek beheerst. Daarom: toch maar liever Kerry maar zonder illusies, ook niet wat zijn kansen op een overwinning in november betreft.
NRC Handelsblad van 02-09-2004, pagina 9