Knipogen
Op 27 mei 1944, tien dagen vóór de invasie van de Normandische kust, waarvan de zestigste jaardag zondag gevierd wordt in een schijnvertoning van westerse eenheid, schreef de Duitse schrijver Ernst Jünger (1895-1998), die als officier verbonden was aan het Duitse hoofdkwartier in Parijs, in zijn dagboek:
‘Van het dak van hotel Raphaël zag ik tweemaal in de richting van Saint-Germain geweldige rookwolken opstijgen, terwijl eskaders op grote hoogte wegvlogen. Hun aanvalsdoel waren de bruggen over de Seine. [...] Bij de tweede keer, bij zonsondergang, hield ik een glas bourgogne, waarin aardbeien dreven, in de hand. De stad, met haar rode torens en koepels, lag in geweldige schoonheid, als een kelk die zich opent om van boven dodelijk bevrucht te worden.’ En dan (onvertaalbaar): ‘Alles war Schauspiel, war reine, von Schmerz bejahte und erhöhte Macht.’
Openbaart zich hier ten volle de verheerlijker van de oorlog die Jünger in zijn In Stahlgewittern (1920) getoond had te zijn, de volgens Thomas Mann ‘ijskoude genieter van het barbarisme’, de estheet, de dandy die van een afstand het geweldige drama van de oorlog aanschouwt? Hoe anders reageerde in elk geval de Nederlander Huizinga bij een nachtelijk bombardement op het Roergebied dat hij vanuit zijn ballingsoord De Steeg kon zien: ‘Walgelijk...’!
(Hier moet voor de Nederlandse lezer een noot geïntroduceerd worden: Jünger was, anders dan velen denken, geen nazi, verachtte Hitler (zijn roman Auf den Marmorklippen uit 1939 is een nauwelijks versleutelde kritiek op het nationaal-socialisme en zijn Führer). Maar ook geen democraat wat hem op zichzelf niet als schrijver diskwalificeert. De socialist (althans zich socialist noemende) Mitterrand was een bewonderaar van hem en bezocht hem meermalen tot misnoegen van Den Uyl.)
Maar nu de ontnuchtering: de filoloog Tobias Wimbauer heeft onlangs ontdekt dat er op 27 mei 1944 helemaal geen bombardementen op Parijs en omgeving hebben plaatsgevonden. Het journaal van het opperbevel van de Wehrmacht maakt er geen melding van. Wél was er die dag herhaaldelijk luchtalarm. Is die scène op het hoteldak dan verzinsel? Maar waarom verzint iemand in zijn dagboek zoiets? Is het soms geheimschrift, een soort cryptogram?
In de kelk die wacht op bevruchting, is gemakkelijk een erotische metafoor te onderkennen. Jünger had toen een verhouding met een Duitse, die hij in zijn dagboek onder verschillende schuilnamen noemt een liefde die juist in mei 1944 weer opvlamde. Wie weet wat er zich die middag in hotel Raphaël afgespeeld had? En dan de bijna languissante scène met het glas bourgogne waarin aardbeien drijven (die verwacht je overigens eerder in een glas moezel). Is ook dat een metafoor? Wimbauer zegt dat soortgelijke scènes te vinden zijn bij Proust en Wilde. Ook E.T.A. Hoffmann vertelt in zijn dagboek hoe hij in 1813 vanuit zijn hotelraam in Dresden, met een glas wijn in de hand, kijkt naar gevechten tussen Franse en Russische soldaten. Een knipoog dus naar de goede verstaander?
Zulke knipogen zijn in het werk van een andere schrijver, Vladimir Nabokov (1899-1977), veel te vinden. Onlangs heeft een andere Duitser, Michael Maar, er een in Nabokovs bekendste boek, Lolita (1955), ontdekt. Dit boek beschrijft de niet helemaal onschuldige obsessie van een man van middelbare leeftijd met een meisje van een jaar of 12 (dat hem overigens verleidt). Nu heeft het toeval Michael Maar een novelle in handen gespeeld die eveneens Lolita getiteld is.
Die novelle is uit 1916 en van de vrij obscure journalist Heinz von Lichberg (pseudoniem van Heinz von Eschwege). Zij gaat eveneens over de liefde van een oudere man voor een jong meisje, Lolita geheten, en een Spaanse. Ook zij verleidt hem. Ook zij sterft jong (vermoord na de geboorte van een dochter, terwijl Nabokovs Lolita overlijdt na de bevalling van een dochter).
Allemaal toeval, zoals de nabokovianen beweren? Michael Maar meent van niet, hoewel volgens hem de kwaliteit van Lichbergs Lolita het niet haalt bij die van Nabokov. Maar Nabokov, die in de jaren '20 in Berlijn woonde, moet Lichbergs novelle onder ogen hebben gehad, zegt hij. Er hoeft overigens geen sprake te zijn van bewust plagiaat. Nabokov heeft zelf eens in een interview gezegd dat hij bij het schrijven het grootste geluk ondervond wanneer hij het gevoel had: ‘How did it come to me? How did it exist in my mind before I thought of it?’ Maar het doorslaggevende bewijs dat Nabokov Lichbergs novelle heeft gelezen, ziet Michael Maar in een passage waarin de verteller Lolita en andere nymfettes bij het baden observeert. Geen van die anderen is begeerlijker dan Lolita, behalve één ‘Spaans kind, de dochter van een aristocraat’ (let wel: niet de dochter van een Spaanse aristocraat). Een verwijzing naar het auteurschap van de Duitse aristocraat von Lichberg (wie in Duitsland von heet, is op z'n minst aristocraat) van de Spaanse Lolita?
Later komt dit Spaanse kind nog een paar keer voor in het boek, maar het heeft geen enkele functie in het hele verhaal. Heeft Nabokov het er ingelast om zijn ‘schuld’ aan von Lichberg te erkennen? Dat deed hij wel meer. In het jongste nummer van de Times Literary Supplement, die het artikel van Michael Maar over Nabokov uit de Frankfurter Allgemeine had overgenomen, schrijft een lezer dat zijn vader, die in Quilty, county Clare (Ierland) woonde, in de jaren '20 de jonge Nabokov eens als gast had. In Lolita komt iemand voor die Clare Quilty heet. Wilde Nabokov hier zijn dankbaarheid bewijzen aan zijn gastheer van dertig jaar terug?
Beide voorbeelden van literaire cryptologie, die van Jünger en van Nabokov, heb ik ontleend aan de Frankfurter Allgemeine, waarin zij uitvoerige reacties en aanvullende informatie aan lezers ontlokten. Zouden er in de Nederlandse literatuur ook zulke voorbeelden te vinden zijn? Voer voor de door Karel van het Reve verguisde literatuurwetenschap. Zij kan dan beginnen te onderzoeken of Nabokov ook het boek van de mij onbekende Isidore Gès En villégiature. Lolita uit 1894 gekend heeft.
Overigens had de 35-jarige E.T.A. Hoffmann, wiens Tagebücher ook vol staan van cryptische aanduidingen, eveneens een passie voor een veertienjarig meisje. Dat zal wel toeval zijn geweest.
NRC Handelsblad van 03-06-2004, pagina 9