Een echte vriendschap
Toen iemand mij onlangs vertelde dat hij tijdens zijn vakantie een boek had gelezen over een man die ik gekend had mijn naam kwam zelfs meermalen voor in dat boek was mijn nieuwsgierigheid natuurlijk dadelijk gewekt. Het was het laatste boek van J.J. Voskuil: Requiem voor een vriend (uitg. Van Oorschot).
Nu herinnerde ik me dat ik ongeveer een halfjaar tevoren recensies van dat boek had gelezen, maar die hadden mij niet aangelokt het te gaan lezen. De vriend over wie het gaat, wordt er namelijk met een schuilnaam in aangeduid, en zijn werkelijke naam werd ook in die recensies niet onthuld.
Ik wist dus niet beter dan dat Voskuil had geschreven over iemand met wie hij sinds zijn schooljaren bevriend was geweest en die, ‘een aanvankelijk compromisloze man, eerst wegzakt in het burgerbestaan en daarna in manische depressies’, zoals stond in Pieter Steinz' bespreking van het boek in deze krant (15 november 2002).
Dat had mij niet bijzonder geïnteresseerd, hoewel ik, nadat ik ook gelezen had dat die vriend in de jaren '80 korte tijd lid van de Tweede Kamer voor de VVD was geweest, me wel had afgevraagd wie dat kon zijn geweest. Maar mijn nieuwsgierigheid werd pas echt gewekt toen ik kortgeleden hoorde wie er achter dat pseudoniem school.
Dat bleek inderdaad iemand te zijn die ik in de jaren '70 en '80 vrij vaak ontmoet had, met wie ik zelfs in correspondentie had gestaan en die mij in latere jaren had gebombardeerd met afschriften van brieven en memo's die hij aan andere mensen had gestuurd. Ik was toen begonnen te vermoeden dat er iets mis was met Jan Breugelman, zoals Voskuil hem noemt (zijn werkelijke naam wijkt daar niet veel van af).
En toen ik begin 1992 zijn overlijdensannonce las, maakte ik uit de tekst op dat hij misschien wel zelf een eind aan zijn leven had gemaakt. Dit bleek een onjuiste conclusie te zijn, hoewel hij eerder, zoals uit Voskuils boek blijkt, er daar wel dicht aan toe was geweest. Ook meende ik uit die annonce te kunnen destilleren dat hij en zijn vrouw, die ook veel in dat boek voorkomt, uiteen waren gegaan.
Dit alles ging ruim tien jaar later voor mij leven toen ik hoorde wat 's mans ware indentiteit was. Ik ben het boek toen gaan lezen en werd er steeds meer door gefascineerd. Maar die fascinatie kwam vooral doordat ik de man gekend had. Ik zag hem weer voor me, met zijn eigenaardigheden en zijn tragiek, die ik toen ook wel vagelijk vermoedde. Ik weet niet of ik zo gefascineerd zou zijn geweest als ik de man niet gekend had.
Jan Br., zoals ik hem zal noemen (conform aan zijn werkelijke en aan zijn schuilnaam), was in 1945 in Leiden geschiedenis gaan studeren, welke studie hij met een cum laude afsloot. Na een jaar in Londen, waar hij aan een (nooit afgekomen) dissertatie werkte en een zware zenuwinstorting kreeg (‘ik was toen knettergek’, zou hij later schrijven), kwam hij bij Buitenlandse Zaken, waar hij op den duur plaatsvervangend chef van de afdeling PLAN zou worden.
Het is in die functie, die hij overigens later zou verwisselen met een niet-beleidsfunctie (chef afdeling Onderzoek en Documentatie), dat ik Br. heb leren kennen voornamelijk in een informeel gezelschap dat zich bezighield met de plaats van Nederland in de wereld in de jaren '80 (we waren toen nog in de jaren '70). Hij viel mij toen nog niet op als de onevenwichtige en onophoudelijke prater die hij in Voskuils boek steeds meer wordt.
Jan Br. was toen nog inderdaad de ‘model ambtenaar’, zoals iemand die toen ook op BZ werkte, hem mij onlangs schetste; een ambtenaar ook op wiens interne memo's niets viel aan te merken. Maar of dat ook zo bleef is de vraag. In 1987 reageerde de historicus Kossmann, (een Leidse tijdgenoot van hem, aan wie hij een kopie van een van zijn vele brieven had gestuurd), aldus: ‘Wat staat er nu eigenlijk in je brief? Niets, dunkt me, wat niet iedere zelfs vluchtige lezer van zelfs een provinciale krant zou kunnen formuleren. Als dit werkelijk alles is wat een departement als BZ kan leveren, dan vind ik dat in de hoogste mate onrustbarend.’
Maar toen zat Br. al niet meer op de beleidspost (waaruit overigens niet mag worden geconcludeerd dat op die posten wèl altijd juweeltjes van scherpe analyse en inside information worden geproduceerd). Wèl had hij in 1982 nog op voorbeeldige wijze het boek over het negentiende-eeuwse liberalisme van de liberale politicus Harm van Riel geredigeerd (hoewel het daardoor nog geen goed boek was geworden, maar daar kon Br. niets aan doen).
Van zijn vriendschap met het echtpaar Voskuil wist ik natuurlijk niets (hoefde ik ook niets te weten). Zoals die in het boek beschreven wordt, was het een echte vriendschap, want zij doorstond alle politieke meningsverschillen tussen beide echtparen. De Voskuils namelijk werden steeds ‘roder’, Jan Br. en zijn vrouw daarentegen steeds ‘rechtser’.
Dat blijkt wel uit de talloze brieven, briefkaarten (vaak meer dan één per dag) die Br. aan de Voskuils stuurde, en uit de vele gesprekken die zij in die decennia hadden (en die in Voskuils boek zeer levensecht worden weergegeven). Vaak lijkt Br. zijn standpunten te chargeren, maar dat doet hij dan vooral om de Voskuils te jennen. Zelden leidt dat tot woede bij hen, en nooit tot een breuk. Maar dit alles is, behalve in het boek zelf, te vinden in de al genoemde recensie van Pieter Steinz en ook in het uitvoerige interview dat Elsbeth Etty met Voskuil had over zijn boek in de krant van 22 november 2002. Ik zal dat niet nog eens overdoen. Mij is het vooral te doen om mijn persoonlijke reactie op wat ik niet anders kan noemen dan een geestverschijning of, zoals het Franse woord het beter uitdrukt, een revenant iemand die na een kleine twintig jaar weer in mijn leven trad.
En toen ik las dat Br. in de laatste maanden van zijn leven opgenomen was geweest in een inrichting die op nog geen halve kilometer afstand van mijntoenmalige woning gelegen is, en overleden was in een ziekenhuis in dezelfde gemeente, terwijl ik daar op het ogenblik zelf niets van wist, toen bekroop mij zelfs bijna een soort schuldgevoel, hoewel daar redelijkerwijs geen aanleiding voor was, omdat mijn betrekking tot Br. slechts oppervakkig was geweest.
Des te meer bewondering echter heb ik voor het echtpaar Voskuil, dat hem, hoewel zij politiek elkaars antipoden waren, tot werkelijk de laatste snik trouw is gebleven en hem bleef opzoeken terwijl hij allang niet meer aanspreekbaar was. Behalve een requiem, is dit boek ook een testimonium van ware vriendschap.
NRC Handelsblad van 21-08-2003, pagina 7