De neoconservatieve fase van de PvdA
Zijn de neoconservatieven die grotendeels het buitenlandse en veiligheidsbeleid van de huidige Amerikaanse regering bepalen, eigenlijk wel conservatieven? Zo vroeg ik mij terloops af in mijn artikel van 8 mei, waarin ik het uitvoerig althans zo uitvoerig als de grenzen van deze rubriek toelaten over hen had.
Het is hun radicalisme dat mij tot die vraag bracht, want dat is moeilijk te rijmen met de scepsis die, in Europa althans, meestal conservatieven wordt toegeschreven. En als zelfs idealisme een kenmerk van hen genoemd mag worden wat, gezien hun streven het Midden-Oosten te ‘democratiseren’, niet ongerijmd zou zijn dan geldt hetzelfde. Europese conservatieven zijn gewoonlijk niet zo idealistisch.
Sinds ik die vraag twee weken geleden stelde, ben ik er dieper over gaan nadenken, en daarbij kwam een andere vraag bij mij op: hebben die Amerikaanse neoconservatieven eigenlijk niet veel weg van de Nederlandse PvdA in de jaren '50 van de vorige eeuw: idealistisch, gelovend in een maakbare samenleving beide kenmerken zijn niet verrassend bij sociaal-democraten, maar ook buitengewoon militant in de Koude Oorlog, die in die jaren op zijn hoogtepunt was?
De PvdA van vandaag, en zeker de PvdA die in de jaren '60 en '70 meedeed aan de anti-Vietnambetogingen en in de jaren '80 aanliep achter de leus ‘De kernwapens de wereld uit, te beginnen met Nederland’, zou zich in de PvdA van de jaren '50 niet herkennen behalve dat ideologische bevlogenheid een kenmerk bleef.
Want het verzet van de PvdA van vijftig jaar geleden tegen het communisme, en de machtsmanifestatie ervan die de Sovjet-Unie was, was veel meer ideologisch geïnspireerd dan door strategische overwegingen gemotiveerd (de angst voor een Russische invasie was al aanzienlijk minder geworden dan zij in het voorgaande decennium was geweest). De ervaringen van de Duitse bezetting had de partij allergisch voor alle totalitarisme gemaakt (later slechts voor rechts totalitarisme).
Dat betekende bijvoorbeeld dat pas jaren nadat andere sociaal-democratische partijen, ja zelfs conservatieven, haar vóór waren gegaan, de PvdA contact zocht met Tito's Joegoslavië, dat sinds zijn breuk met de Sovjet-Unie in 1948 ‘objectief’ bondgenoot van het Westen was geworden. Nee, zo'n contact bleef in de ogen van de PvdA niettemin lang taboe. Tito was immers communist gebleven! (Later zouden PvdA'ers het Joegoslavische arbeiderszelfbestuur een schijnvertoning als model aanprijzen.)
In de jaren '50 waren de Verenigde Staten ook voor de PvdA de natuurlijke bondgenoot. Dat bondgenootschap was zo innig, zelfs in de jaren van de Republikeinse president Eisenhower (1953-1961), dat een lid van deAmerikaanse ambassade in Den Haag uitgenodigd werd een vergadering van het bestuur van de PvdA bij te wonen (zoals te lezen staat in de memoires van dat lid, Bill Sullivan).
De ideoloog van die militant anticommunistische PvdA was Jacques de Kadt, een gewezen communist, die al vóór de oorlog naam had gemaakt met zijn werk Het fascisme en de nieuwe vrijheid, een onovertroffen analyse van het fascisme en na de oorlog een gerespecteerd lid van de Tweede-Kamerfractie van de PvdA was geworden. In zijn denken combineerde hij elitische strijdbaarheid met kritische rationaliteit.
Aan dat denken heeft Ronald Havenaar in 1990 het boek De tocht naar het onbekende gewijd, waarin ook valt te lezen dat de latere minister-president Den Uyl ‘zich herhaaldelijk (had) laten kennen als een geestverwant van De Kadt’, iets wat hij niet zou ontkennen in een interview dat enkele maanden na zijn dood (en een maand na De Kadts dood) in Socialisme & Democratie (mei 1988) verscheen. In dat interview aarzelde Den Uyl niet De Kadt als een van zijn leermeesters te erkennen, wiens ‘groot intellect’ en ‘superieure en soms zelfs sublieme (...) formuleringsvermogen en inzicht’ diepe indruk op hem hadden gemaakt. Later zou hij moeite hebben De Kadt te blijven volgen, en het is waar dat het boek dat De Kadt zelf als zijn magnum opus zag, De revolutie der gematigden (1972), een ‘afknapper’ was. De man had zich helaas overleefd en was een ‘geestdrijver’ geworden. (Alle citaten in deze alinea zijn uit dit interview.)
Maar dat neemt niet weg dat De Kadt in de jaren '50 een grote invloed had in de partij, die daarna geen gelijkwaardige ideoloog heeft gekend (de andere partijen trouwens ook niet). Hij zou zich in het gezelschap van Amerikaanse neoconservatieven thuis hebben gevoeld: hetzelfde gevoel voor macht in de internationale politiek (in de huidige PvdA nagenoeg afwezig), dezelfde intelligentie, hetzelfde radicalisme, dezelfde intellectuele arrogantie, en ook grotendeels dezelfde voorgeschiedenis. Immers, ook de neoconservatieven, zeker de eerste generatie, hebben veelal een links-radicaal verleden.
Voor de PvdA van vandaag is De Kadt een onbekende. Al op zijn crematie in april 1988 was slechts een handjevol mensen aanwezig. Een partij verandert natuurlijk in de loop der jaren. De PvdA deed dat wel heel snel (een paar voorbeelden gaf ik hierboven), en zonder veel rekenschap af te leggen van het waarom van die volte faces. Den Uyl, die in de partij een icoon is gebleven, gaf vaak de indruk het voorbeeld te volgen van die Franse politicus die had gezegd: ‘Ik ben hun leider, ik moet ze dus volgen.’ Dat zou De Kadt nooit gedaan hebben.
En Wouter Bos, wiens leuke gezicht zijn partij weer tot de tweede des lands heeft gemaakt? Zou De Kadt een begrip voor hem zijn? Zou hij iets weten van het toch niet zó verre verleden waar zijn partij zich voor schijnt te schamen? Mocht hij ooit tot het hoogste ambt worden geroepen een gezonde ambitie van iedere serieuze partijleider dan zou kennis daaromtrent geen slechte introductie zijn tot het denken van de Amerikaanse neoconservatieven, waar hij in die functie, direct of indirect, mee te maken zou kunnen krijgen.
NRC Handelsblad van 22-05-2003, pagina 9