Een Schöngeist
Prins Claus was een Schöngeist. Hij behoorde daardoor tot een genus dat in de Nederlandse cultuur veel minder voorkomt dan in de Duitse. Er is dan ook geen vertaling voor dat woord. Van Dale geeft er deze omschrijving van: ‘man van smaak en esprit (veelal minachtend gebruikt voor iemand met een overdreven verering voor het esthetische)’.
Nu, die minachting kenmerkt de houding van de - in dit geval: Nederlandse - burgerman tegenover eigenschappen die hijzelf niet bezit. De Nederlandse cultuur is, in tegenstelling tot de Duitse, geen muzische cultuur, maar, zoals Huizinga in zijn Nederland's geestesmerk opmerkte, ‘burgerlijk in elke zin die men aan het woord hechten wil’.
Het verschil tussen beide culturen komt pregnant tot uiting in de verschillende betekenis die Nederlanders en Duitsers geven aan de verwante woorden schoon en schön. Alweer Huizinga: ‘Welke andere taal (dan de Nederlandse) gebruikt het grondwoord van het esthetisch bewustzijn zowel voor een schoon boordje als voor een maanlandschap!’
Daar hoeven we niet smalend over te doen, evenmin als we dat moeten doen met de Duitse Schönheitscultus, hoewel de laatste kon leiden tot vluchten in een ideale droomwereld, die blind was voor de werkelijkheid. Zo waren vele leerlingen van de dichter Stefan George (1868-1933), tot hun ogen geopend werden, gevoelig voor het nationaal-socialisme. Tot hen behoorde Claus von Stauffenberg, die op 20 juli 1944 de moordaanslag op Hitler zou plegen.
Prins Claus behoorde tot een jongere generatie, maar hij was een product van die Duitse cultuur, die op sommige particuliere scholen zelfs nog in oorlogstijd vrij van al te veel nationaal-socialistische indoctrinatie onderwezen kon worden. Het was niet zonder reden dat juist de adel die het nazi-proletendom verachtte, zijn zonen naar die scholen stuurde.
Daar maakte prins Claus zijn vrienden. Eén van hen, de onlangs overleden filosoof Christian von Krockow, vertelde eens dat Claus toen al - midden in de oorlog! - in zijn kleding en houding de Engelse gentleman probeerde na te doen. Misschien had hij daar bewondering voor opgevat tijdens zijn jaren in het toen nog Britse Tanganjika. In elk geval was hij al op vroege leeftijd ook aan andere invloeden onderhevig geweest dan Duitse.
Die invloeden werden sterker toen hij, na de oorlog, in de Duitse diplomatie trad en in andere landen werkzaam was. Het was dus niet een typische Duitser die in 1965 met Nederland kennismaakte - heel anders dan zijn voorganger prins Hendrik, die in 1901 met koningin Wilhelmina trouwde.
Niettemin moet de Nederlandse samenleving, met haar geheel andere achtergronden en cultuur dan de Duitse, hem aanvankelijk vreemd zijn geweest. Uit het volk der Denker und Dichter naar dat van de dominees. Hoe heeft zijn muzische geest hier bevrediging gevonden? Omgang met kunstenaars en intellectuelen, die hij zocht, zal daarvoor waarschijnlijk niet voldoende zijn geweest.
In die kringen is hij, na aanvankelijke weerstand - Hans Schoots schreef hier maandag over op deze pagina -, geestdriftig ontvangen. Aan zo veel belangstelling van koninklijke zijde waren zij per slot van rekening niet gewend. Al gauw stapten zij over hun ideologische - antimonarchale of anti-Duitse - bezwaren heen.
‘Wie zich in die dagen, zoals wij, met kunst en literatuur bezighield, was links. Dat was even vanzelfsprekend als dat één plus één twee is’, zegt de Amerikaanse, thans conservatieve schrijver Norman Podhoretz in Vrij Nederland van 5 oktober. Nu, dat was - en is - in Nederland ook zo (met uitzondering wellicht van Willem Frederik Hermans).
Het is door zijn omgang met deze kringen wellicht dat prins Claus de reputatie kreeg ‘links’ te zijn, terwijl hij waarschijnlijk - maar wat weten we eigenlijk van zijn diepste overwegingen af? - op z'n hoogst non-conformistisch was en in stijgende mate in opstand kwam tegen de ‘gouden kooi’ waarin ook koningin Wilhelmina zich zo opgesloten voelde.
Daarbij komt dat voor een kunstzinnig man als prins Claus ‘rechts’ wel heel weinig inspirerends en intellectueel stimulerends te bieden had. Het succes van ‘links’ is vaak niet veel meer dan het verstek van ‘rechts’. De lectuur van Leo Derksen in De Telegraaf, waarvan zijn schoonvader met zoveel pleizier kennisnam, was kennelijk niet voldoende voor de schoonzoon.
Natuurlijk schuilt in nauwe omgang met bepaalde kringen altijd het gevaar dat deze de koninklijke relatie gaan instrumentaliseren. Zo vond oud-minister Pronk het nodig om op de dag van prins Claus' overlijden tegenover de Volkskrant te onthullen dat hij ‘achter gesloten deuren kritisch was geweest over de Golfoorlog, de grootschalige bombardementen op Kosovo en de Amerikaanse reactie op de aanslagen van 11 september’. Indirect wordt daarmee de positie van het staatshoofd in het geding gebracht.
Maar ja, de verleiding is groot het vorstenhuis voor je karretje te spannen. In 1983 mocht prinses Irene honderdduizenden protesteerders tegen de kruisraketten op het Haagse Malieveld toespreken - een eer die de organisatoren, die niet bekend stonden als vurige aanhangers van Oranje, nooit aan mevrouw Jansen of Pietersen zouden hebben gegund.
Als dit evenwel het resultaat heeft dat ‘links’, dat traditioneel eerder republikeins is, gewonnen wordt voor de constitutionele monarchie, dan is dit meegenomen en zullen zelfs vurige aanhangers van Oranje, die toch al niet zo gauw de barricade op gaan, er vrede mee hebben.
Toch zal het waarschijnlijk altijd wel een geheim blijven in hoeverre prins Claus, hoezeer hij ook geaccepteerd, ja zelfs bemind werd door het Nederlandse volk, zich werkelijk in dit volk geïntegreerd voelde. De Haagsche Courant van 7 oktober haalt zijn aangetrouwde nicht mevrouw Jutta von dem Bussche aan, die het riddergoed Dötzingen bewoont, waar Claus geboren was: ‘Deze plek werd in toenemende mate zijn Heimat. Dat zei Claus zelf ook als hij hier was. Dat hij blij was dat hij op zo'n basis kon terugvallen. Hij voelde zich hier geworteld.’ Moeten we hem deze gevoelens kwalijk nemen? Welnee, hij wordt er slechts menselijker door.
NRC Handelsblad van 10-10-2002, pagina 9