Een revolutionaire doctrine
‘Op tal van punten wordt thans gezocht naar de antwoorden op de uitdagingen die het terrorisme stelt. Nederland houdt in die discussie vast aan het ideaal van ordening op basis van gemeenschappelijke normen en regels, en handhaving daarvan via internationale instellingen. Dit vanuit de overtuiging dat niet alleen de internationale rechtsorde, maar ook het Nederlandse belang daarmee meer gediend zijn dan met eigenrichting en het recht van de sterkste.’
Dit staat in de eerste Memorie van Toelichting die minister De Hoop Scheffer de Tweede Kamer vorige week heeft doen toekomen. Die woorden zijn te vinden in het hoofdstuk waarin hij ‘hoofddoelstelling I’ van zijn beleid: ‘internationale ordening’, nader omschrijft. Met deze omschrijving voegt hij zich in de traditie die zijn voorgangers al op z'n minst tachtig jaar hebben hooggehouden - althans verbaal (in de Indonesische kwestie bijvoorbeeld heeft Nederland niet altijd via de internationale instellingen gehandeld).
Maar nu de Amerikaanse regering een document het licht heeft doen zien waarin een nieuwe, post-Koude-Oorlogsstrategie wordt uiteengezet, mogen we er benieuwd naar zijn hoe de minister vanuit deze eerste hoofddoelstelling van zijn beleid die strategie zal beoordelen.
Immers, het Amerikaanse document zegt dat de Verenigde Staten, ‘hoewel voortdurend strevend naar het winnen van steun van de internationale gemeenschap, niet zullen aarzelen zonodig alleen te handelen, teneinde ons recht op zelfverdediging uit te oefenen door preventief te handelen’ tegen het terrorisme. Dit lijkt erg op eigenrichting.
‘Onze strijdkrachten zullen sterk genoeg zijn om potentiële tegenstanders de hoop te ontnemen dat hun strijdkrachten de kracht van de VS zullen kunnen overtreffen of evenaren’, zegt het document ook. Van deze intentie naar het uitoefenen van het recht van de sterkste is slechts één stap.
Zeker, het terrorisme is een heel ander soort tegenstander dan degeen tegenover wie de VS en hun bondgenoten zich in de Koude Oorlog gesteld zagen en dient dus met geheel andere middelen bestreden te worden. Misschien rechtvaardigt deze taak in laatste aanleg eigenrichting, preventieve actie en het uitoefenen van het recht van de sterkste. Maar zo ja, dan komt dit in strijd met de eerste doelstelling van het Nederlandse buitenlandse beleid. Of is het tijd om ook dát beleid een nieuwe conceptionele grondslag te geven?
Er zijn meer verklaringen in dit document die om een Nederlandse positieverklaring vragen. Wil de NAVO ‘van even centraal belang voor de veiligheid en belangen van de lidstaten zijn als tijdens de Koude Oorlog’, dan zal zij ‘nieuwe structuren en capaciteiten moeten ontwikkelen’, in het bijzonder ‘uiterst mobiele en speciaal getrainde troepen’ moeten kunnen inzetten ‘wanneer die ook maar nodig zijn’. Ook moet de alliantie ‘in staat zijn te handelen waar onze belangen ook maar bedreigd worden’ (het is niet duidelijk waar dat ‘onze’ op slaat).
Doet de NAVO dit niet, dan verliezen de VS hun belangstelling voor haar (als zij die al niet verloren hebben). Dat is één conclusie die hieruit getrokken kan worden. De tweede is dat de troepen die de bondgenoten zouden moeten leveren, ongetwijfeld ook zouden moeten meedoen aan preventieve acties, en buiten het eigenlijke NAVO-gebied. Het is de vraag of iedere bondgenoot daartoe bereid zal zijn.
Maar Amerika's eigenlijke belangstelling gaat uit naar de ‘grote mogendheden’: ‘Thans heeft de internationale gemeenschap de beste kans sinds het ontstaan van de natie-staat in de zeventiende eeuw om een wereld te scheppen waarin grote mogendheden in vrede met elkaar wedijveren in plaats van voortdurend zich voor te bereiden op oorlog.’
En wie zijn de grote mogendheden die het document noemt? Rusland, China en India. Meer niet. Van deze keuze zal met belangstelling kennis zijn genomen in Londen, Parijs en Berlijn - om niet te spreken van Den Haag. Zelden is de verminderde betekenis die Europa voor de VS heeft, duidelijker - zij het niet in zoveel woorden - tot uitdrukking gebracht.
Terecht noemt Arnout Brouwers het document in de Volkskrant van 21 september ‘een oer-Amerikaanse mengeling van nationaal belang en idealisme’. Van idealisme in de buitenlandse politiek zijn ook Nederlanders niet afkerig. Maar in idealisme zit altijd iets absolutistisch, dus gevaarlijks. Sprekend over het Midden-Oosten zegt het document: ‘De oorlog tegen terrorisme is geen botsing van beschavingen. Hij onthult echter wèl de botsing binnen een beschaving, een strijd om de toekomst van de moslimwereld. Dat is een strijd van ideeën, en dat is een gebied waarin Amerika moet uitblinken.’
Is dit een aankondiging dat de VS vastberaden zijn niet alleen het terrorisme te bestrijden, maar ook overal de democratie in te voeren? Vice-president Cheney heeft al eens gezegd dat ‘het ons doel moet zijn een democratische en pluralistische regering in Bagdad te vestigen’. Niet alleen is dit een vrijwel onmogelijke opgave - zie het interview met de Iraakse Israëliër Sami Michaël in de krant van 21 september - maar ook zullen de Arabische potentaten die Amerika nog welgezind zijn, met schrik van deze voornemens kennisnemen.
In veel opzichten behelst dit document dus een revolutionaire doctrine. Ieder land zal zijn houding ertegenover moeten bepalen. Ieder Europees land ook, want van een eensluidende Europese reactie zal, gezien de huidige verdeeldheid, geen sprake zijn. En wat Nederland betreft: bagatelliseren van dit stuk, zoals minister De Hoop Scheffer dat (als we afgaan op zijn woorden zoals die in het Algemeen Dagblad van 24 september zijn weergegeven) leek te doen, is op z'n minst een onvoldoende reactie.
NRC Handelsblad van 26-09-2002, pagina 9