De kaarten zijn anders komen te liggen
Iemand hoefde tien jaar geleden niet over bovenzinnelijke gaven te beschikken om te voorzien dat, met het uiteenvallen van het sovjetrijk ja, van de Sovjet-Unie zelf de verhouding tussen de Verenigde Staten en hun Europese bondgenoten ook grondig zou veranderen. Immers, de ratio van die verhouding had in de eerste plaats gelegen in de dreiging die van de sovjetmacht uitging; en die macht, en dus die dreiging, was nu weggevallen.
Zeker, het beleid van de Atlantische partners heeft zich niet onmiddellijk aan die fundamentele verandering aangepast. Eerst kwam er de Golfoorlog, die tot een herleving van de oude solidariteit scheen te leiden. Toen kwamen, onder president Clinton, de Democraten in Washington aan de macht, en aan hen wordt gewoonlijk meer gevoel voor internationale samenwerking toegeschreven dan aan de Republikeinen, maar de leus waarmee zij in 1992 de verkiezingen ingingen: ‘it's the economy, stupid’ liet al zien waar ook hún prioriteit lag.
Deze trend naar grotere zelfstandigheid is onder Bush jr. met kracht en overtuiging voortgezet. De aanslag van 11 september 2001 heeft nog een verdere verschuiving van prioriteiten teweeggebracht: na een aanvankelijk betoon van solidariteit bleken Amerikanen en Europeanen al snel ven mening te verschillen in de taxering van het terroristisch gevaar en de middelen ter bestrijding ervan.
Als dat niet zo was, zou de Amerikaanse ambassadeur in Nederland, Clifford M. Sobel, zich waarschijnlijk niet geroepen hebben gevoeld (of de opdracht hebben gekregen) eind juni in Den Haag een uitgelezen publiek toe te spreken over ‘de oorlog tegen het terrorisme’. Eén ding kwam daarin duidelijk naar voren: van de regering-Balkenende (die toen nog in wording was) verwachtte hij veel in die gezamenlijke strijd.
Wie zal durven zeggen dat de Amerikanen, zelf op 11 september zwaar getroffen, het gevaar van het terrorisme overschatten? En wie zal durven beweren dat dit gevaar voor Europa minder groot is? Het havengebied van Rotterdam is niet minder kwetsbaar dan de Twin Towers en zelfs het Pentagon bleken te zijn. Dat ‘de nieuwe Nederlandse regering onmiddellijke en ernstige aandacht zal moeten schenken aan de veiligheid van eigen land’, zoals de ambassadeur zei, is dus nauwelijks voor betwisting vatbaar.
Zijn aanmaningen verloren evenwel enigszins aan kracht door uitspraken die hij verder in zijn betoog deed. Zo zei hij dat de Verenigde Staten thans, na de Koude Oorlog, hun inspanningen richten op ‘consultatie en samenwerking’ en dat de ‘fundamentele beginselen van multilateralisme de regering-Bush helpen haar doel van een geïntegreerde wereldsamenleving te bereiken’.
Hiermee leek de ambassadeur toch de intelligentie van zijn gehoor te onderschatten. Zou dit niet onmiddellijk gedacht hebben aan de vele unilaterale besluiten van de huidige Amerikaanse regering? Moeten we hier nog eens het hele lijstje, te beginnen met het Verdrag van Kyoto, herhalen?
Voor sommige van die besluiten waren misschien goede redenen aan te voeren, maar dat maakt ze er niet minder unilateraal door. En het lijstje is kennelijk nog niet afgewerkt. Vorige week werd 34 miljoen dollar onthouden aan een gezinsplanningproject van de VN, onder het mom dat dit abortus bevorderde. Ook maakten de VS plotseling bezwaren tegen een protocol tegen marteling, dat de steun had van de rest van de commissie voor mensenrechten van de VN.
Allemaal daden die de ambassadoriale lofzang op consultatie en multilateralisme schijnen te logenstraffen. En wat moeten we denken van zijn bewering dat zijn regering ‘op zeer actieve wijze (aggressively) handel bevordert, teneinde meer naties en volken te integreren in een stabiele, welvarende en rechtvaardige internationale orde’? Hoe passen daar de nieuwe tarieven op de invoer van staal en de nieuwe subsidies aan de landbouw in? Werkelijk, zó dom zal zijn gehoor toch niet zijn geweest dat het zich die vragen niet ook zal hebben gesteld?
Zes weken geleden vergeleek ik hier een Amerikaans wetsontwerp dat de president machtigen zou alles te doen teneinde de invrijheidsstelling te bewerkstelligen van iedere Amerikaanse soldaat die door het in Den Haag zetelende Internationale Strafhof gevangengehouden zou worden, met de Brezjnev-doctrine van 1968, die Moskou gerechtigde in een ander land in te grijpen. Dit kwam mij op de opmerking van een lezer te staan dat ‘er barsten en scheuren in uw doorgaans zo steile pro-Amerikaanse houding verschijnen’.
Nu heb ik, let wel: wat de internationale betrekkingen betreft, nooit in termen van pro- of anti-Amerikaans, pro- of anti-Duits of zelfs pro- of anticommunistisch gedacht. ‘Wie met gevoel politiek wil maken, sticht slechts verwarring’, zeg ik de progressieve Franse politicus Mendès France na. Ik heb alleen, zolang de Koude Oorlog duurde, het standpunt verdedigd dat Nederland prioriteit moest geven aan zijn betrekkingen met de Verenigde Staten zelfs, als puntje bij paaltje kwam, boven die met zijn Europese partners, want het waren de Verenigde Staten, en geen ander land, die Nederlands veiligheid konden waarborgen.
Na het einde van de Koude Oorlog, en de ineenstorting van de Sovjet-Unie, zijn de kaarten anders komen te liggen. De logica zou eisen dat Nederland nu zijn veiligheid meer zou gaan zoeken in een Europees militair verband. Maar het ziet er allerminst naar uit dat dit er binnen afzienbare tijd, zo ooit, komt. Dat is een van de oorzaken ervan dat de Verenigde Staten zich minder van Europa aantrekken dan vroeger. Dit is geen verwijt, slechts een constatering.
NRC Handelsblad van 01-08-2002, pagina 7