Op de rand van het toelaatbare?
Nietzsches denken ‘beweegt zich altijd op de rand van wat nog gedacht kán en mág worden’, schrijft Ger Groot in een bespreking van de vrijdagse boekenbijlage van deze krant van 19 april. Een uitspraak die, ook los van Nietzsches denken, vragen opwerpt. Immers, zijn er wel grenzen aan wat gedacht kan en mag worden?
Ja, misschien zijn er grenzen aan wat er gedacht kán worden, met andere woorden: aan het menselijk denkvermogen. Een anekdote komt mij voor de geest, die ik om de een of andere reden associeer met de filosoof Leonard Polak (1880-1941): is het denkbaar dat God een steen maakt die zo zwaar is dat hij hem zelf niet kan optillen?
Maar zijn er ook grenzen aan wat gedacht mág worden? Zo ja, dan worden er van buiten grenzen aan het denken gesteld, ethische of politieke grenzen. Hier denken we aan het antwoord dat de communistische schrijfster Anna Seghers (1900-1983) gaf toen zij geconfronteerd werd met Stalins liquidaties van oude bolsjewisten: ‘Ik verbied mijzelf met succes daarover na te denken.’
Hier worden weliswaar van binnenuit, namelijk door de denker zelf, grenzen aan haar denken gesteld, maar haar motieven zijn in dit geval niet eigen aan haar denken, maar vloeien voort uit andere aandrift: een morele of politieke. Overbekend zijn natuurlijk de grenzen die een politiek regime of een kerk stelt aan wat er gedacht mag worden.
Maar Ger Groot dacht, toen hij schreef over de grenzen van wat gedacht mág worden, kennelijk eerder aan ethische grenzen die de denker zichzelf oplegt, waardoor hij zichzelf verbiedt verder te denken en dus een soort zelfcensuur praktiseert. Een voor een filosoof moeilijk verdedigbaar standpunt, dunkt me.
Dit alles dient als een enigszins uit de hand gelopen inleiding tot een soortgelijk probleem, dat vooral in Duitsland druk besproken wordt: mogen Duitse schrijvers wel schrijven over het oorlogsleed dat de eigen bevolking vooral in de laatste maanden van de oorlog heeft doorstaan? Relativeren ze daarmee niet het leed dat de Duitsers anderen, en in de eerste plaats de joden, in die oorlog hebben aangedaan? Ja, pleiten ze daarmee hun eigen volk niet vrij?
Het doet enigszins denken aan de Historikerstreit die vijftien jaar geleden uitbrak, nadat de historicus Ernst Nolte een causaal verband had gesuggereerd tussen Stalins Goelag en Hitlers Endlösung. Hitler, die het bolsjewisme als een joodse samenzwering zag, zou door Stalins massaliquidaties op het idee zijn gekomen een radicaal einde te maken aan alle joden. Die suggestie werd niet zozeer op haar waarheidsgehalte getoetst als wel als een poging tot ontlasting van Duitse schuld gezien.
Nu echter gaat het niet om wetenschap, maar om literatuur. De discussie over de toelaatbaarheid van literaire onderwerpen bestond al, maar werd aangewakkerd door Günter Grass' laatste boek, Im Krebsgang, dat gaat over de torpedering door een Russische onderzeeboot van een Duits schip met negenduizend man, voornamelijk civiele vluchtelingen uit het door de Russen al grotendeels veroverde Oost-Pruisen.
Nu zal het wel aan Grass' onbetwistbaar linkse sympathieën te danken zijn dat hij door de kritiek niet al te hard ervan beschuldigd is geweest met zijn boek over een oorlogshandeling die negenduizend Duitsers (voornamelijk vrouwen en kinderen) het leven heeft gekost, de Duitse oorlogsmisdaden heeft willen vergoelijken, maar ongemakkelijk voelden sommige politiek-correcte critici zich wel. Kon dat wel? Mag een schrijver en vooral een Duitse schrijver wel overal over schrijven?
Minder geremd voelde de kritiek zich tegenover minder bekende (en ook misschien minder linkse) schrijvers, die geschreven hadden over de verhouding van een jonge Duitser met een oudere vrouw die later bleek bewaakster in een concentratiekamp te zijn geweest (moest hij die vrouw daarom minder dankbaar zijn voor de vreugde die zij hem geschonken had?); over de bombardementen op een Duitse stad, bezien door de ogen van een kleine jongen; over de onderduik van een joodse musicus in Berlijn, waaraan ongeveer vijftig Duitsers hadden meegeholpen.
Zijn zulke thema's taboe omdat ze de Duitsers van vandaag wel eens een goed gevoel over hun nationaal verleden zouden kunnen geven? Doen zij af aan de Duitse schuld tegenover, vooral, de joden? Moeten ze daarom maar liever verzwegen worden? Moet in zulke romans de zwartheid van de romanfiguren die nazi zijn, niet nog eens extra aangezet worden, teneinde alle misverstand te voorkomen? (Dit laatste is het spiegelbeeld van de eis van de ‘positieve held’ die de sovjetkritiek altijd aan de romanschrijver stelde.)
Daar kunnen de vragen tegenover gesteld worden: is er een objectieve maatstaf waaraan leed moet voldoen om als leed te kunnen gelden? Of is leed een puur subjectieve belevenis en is de lijder de enige die over de mate ervan kan oordelen? Zijn, met andere woorden, voor de romanschrijver de verschrikkingen die een kleine jongen in een gebombardeerde stad beleeft, minder interessant (in de zin van: minder toelaatbaar als thema) dan de verschrikkingen van een joods kind in Auschwitz?
Dat Duitse critici met dit probleem worstelen en dan tot resultaten komen die met eigenlijke literatuurkritiek weinig te maken hebben, is nog wel begrijpelijk, maar wanneer Zwitserse critici de zedenmeester gaan uithangen wat sommige hunner gedaan hebben ten aanzien van die Duitse boeken dan wordt het moeilijker te slikken.
De Nederlandse lezer is dit probleem bespaard gebleven. Hier is het probleem eerder: mogen we ‘foute’ schrijvers nog wel lezen en, sterker nog, waarderen? Maar aangezien het ‘foute’ milieu hier niet veel kwaliteit heeft opgeleverd een equivalent van de Noorse Nobelprijswinnaar Knut Hamsun, die ook ‘fout’ was, is er niet geldt die vraag eerder buitenlandse schrijvers.
Mogen we bijvoorbeeld Louis Ferdinand Céline (die een rabiate antisemiet, maar een begenadigd schrijver was) lezen? Of de filosofen Heidegger en Carl Schmitt, beiden nazi? Of Eugène Ionesco, Mircea Eliade en Emile Cioran, die in hun jeugd lid waren van de al even antisemitische Roemeense IJzeren Garde? Den Uyl vond het al ongepast dat zijn partijgenoot Mitterrand, wanneer hij in Duitsland was, op bezoek ging bij Ernst Jünger (die overigens geen nazi was geweest). Laat kwaliteit het doorslaggevende criterium zijn.
NRC Handelsblad van 30-05-2002, pagina 7