Wie leest er nog Victor Hugo?
Wie leest er nog Victor Hugo? In Nederland waarschijnlijk vrijwel niemand meer. Zelf behoor ik tot een generatie die nog zes jaar verplicht Frans op het gymnasium kreeg, maar ik herinner me nog slechts één versregel van hem: ‘Mon père, cet héros...’ (Zijn vader was generaal in het leger van Napoleon geweest.)
Nu is het waar dat taalles op school vaak de belangstelling voor literatuur in de kiem smoorde, want van andere Franse dichters die behandeld werden, weet ik zelfs geen enkele regel meer, en toch hebben we bijvoorbeeld weken besteed aan Le Lac van Alphonse de Lamartine. Veel hangt van de leraar af, en de onze kon helaas geen orde houden...
Toch moet Victor Hugo ook in Nederland, toen daar Frans nog de meest gesproken, althans meest gelezen, vreemde taal was, invloed hebben gehad. Is De Génestets ‘Als 't kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin...’ niet een vertaling van een gedicht van Hugo? (Dat kindje zal wel Hugo's dochter Léopoldine zijn geweest, die, pas getrouwd, met haar man in de Seine zou verdrinken.)
Maar hoe zit het met Hugo's erfenis in Frankrijk zelf, waar elke stad wel een straat, avenue of plein naar hem genoemd heeft? Betekent het bekende antwoord dat André Gide gaf op de vraag wie hij Frankrijks grootste dichter vond: ‘Victor Hugo, helaas’, dat hij toen al Gide overleed in 1950 geacht werd overschat te zijn?
Maar ook overschatte dichters kunnen grote invloed hebben. Denk aan Vader Cats, met wiens platte gedichten ik overigens Hugo's werk allesbehalve wil vergelijken. Als Cats eeuwenlang populair is geweest, betekent dat alleen maar dat Frankrijks smaak beter was. Maar wat beide dichters gemeen hadden, is dat zij een reusachtig oeuvre hebben nagelaten, en daaruit zijn allicht regels in het collectieve geheugen blijven hangen.
Deze erfenis hoeft dus op zichzelf geen bewijs te zijn van 's dichters grootheid, noch een teken dat hij nog veel gelezen wordt. In een tweegesprek in Le Monde van 24/25 februari zegt Jean-Marc Hovasse, schrijver van een biografie van Hugo waarvan het eerste deel net verschenen is, dat de tegenwoordige schoolgeneratie de taal van Hugo, die hijzelf heel helder noemt, misschien niet meer begrijpt.
Waarom dan die grote publiciteit die zijn tweehonderdste geboortedag 26 februari nu krijgt? Victor Hugo was niet alleen dichter, maar ook schrijver van romans en toneelstukken, en daarnaast tekende hij veel, was hij een goed huisvader en had hij tevens tot op hoge leeftijd hij werd 83, wat toen héél oud was een, laten we zeggen, grote en actieve erotische belangstelling. Bovendien was hij politicus, die de moed van zijn overtuiging had.
Zo verbande hij zichzelf uit Frankrijk toen de latere Napoleon III in 1851 de staatsgreep pleegde die zijn bijna twintig jaar durende dictatuur (die later wel milder zou worden) inluidde. Hij bestreed de usurpator, die hij Napoléon le petit noemde, vanuit zijn toevluchtsoord, het Kanaaleiland Guernsey. Hauteville House, het huis waar hij daar tot 1870 woonde, is te bezien in de staat waarin hij het verliet na de val van het Tweede Keizerrijk. Ook het huis aan de Parijse Place des Vosges dat hij vóór zijn ballingschap bewoonde, is een bezoek waard.
Hoe dan ook hij was een man die, levend van 1802 tot 1885, bijna de hele negentiende eeuw beheerste. Maar op een andere manier dan Nicolaas Beets, die van 1814 tot 1903 leefde, dat in Nederland deed. Ook hij heeft een reusachtig oeuvre achtergelaten, maar is per slot van rekening de man van één boek, zijn jeugdwerk Camera Obscura, gebleven. De rest van zijn leven sleet hij als predikant en hoogleraar in Utrecht. Ook hier valt de vergelijking niet ten gunste van de Nederlander uit.
Welke Nederlandse tijdgenoten kunnen dan wèl aan hem tippen? De gedachten gaan dan naar Multatuli zeker ook geniaal, maar minder beheerst, naar Busken Huet misschien, toch meer criticus dan schepper. En Allard Pierson? Of brengen kleine landen per definitie geen Universalgenies voort? Goethe, toch ook product van Kleinstaaterei, is zeker zijn gelijke, zo niet zelfs meerdere.
Maar van geen van Goethe's werken is, geloof ik, ooit een televisiespel of zelfs musical gemaakt, zoals dat met Les Misérables en Notre-Dame de Paris wèl gebeurd is. In zoverre is Victor Hugo toch moderner, althans aanpasbaarder aan de smaak van het publiek van vandaag. En Goethe is nooit lid van een parlement geweest. Van hem zijn dus geen observaties overgeleverd als deze van zijn Franse evenknie:
‘De heren Guizot en Dufaure hadden beiden het zeldzame vermogen de zaken te verwarren door een reeks van verhelderingen. Ze leggen de dingen zo goed uit dat men er niets meer van begrijpt. Ze hebben een duidelijkheid die verduistert. Ze zijn zo duidelijk, zo helder dat men elk ogenblik uitroept: “Wat is dat waar! Wat is dat juist! Wat is dat helder!” Ze scheppen licht, en wanneer ze dat goed gedaan hebben, ziet men geen steek meer.
Ik herhaal: een zeldzame eigenschap, droevig maar noodzakelijk in volksvergaderingen, want die menigten laten zich veeleer leiden door de schaduwen die men er werpt dan door het licht dat men er verspreidt. Wilt u een parlement regeren? Lieg nooit, bedrieg niemand dat is grof; verwar alles.’ Ook hierin is Victor Hugo modern.
En voor vele Fransen van vandaag klinken de woorden die hij ongeveer vijf jaar vóór zijn dood tot een Engelse bezoeker sprak, nog niet verouderd. Hij voorspelde dat ‘Europa in de 20ste eeuw één grote republiek zal vormen, zoals de Verenigde Staten, waarvan Frankrijk natuurlijk het centrum en de regerende macht zal zijn, en Parijs natuurlijk de hoofdstad’.
De voorspelling is weliswaar niet uitgekomen, maar getuigt wel, zeven jaar na de uitroeping van het Duitse keizerrijk in het paleis van Versailles, van een groot optimisme en van een krachtig geloof in Frankrijks missie namens Europa te spreken. Dat geloof is nog niet uitgestorven. Ook daarom is Victor Hugo, hoewel achterhaald, actueel.
NRC Handelsblad van 28-02-2002, pagina 9