‘...aber ach! ein Schauspiel nur!’
Quis non fleret? Wie zou niet wenen?, schreef de gereformeerde geweldenaar Abraham Kuyper na de dood van zijn roomse tegenvoeter Schaepman.
En nu, bijna op de kop af 99 jaar later, krijgt heel Nederland incluis, naar eigen zeggen, de polderjongen die zijn minister-president is een brok in de keel bij de tranen van een rooms meisje. Nuchter Nederland?
Trouwens, dat meisje had Nederland al veroverd door haar gratie en savoir-faire eigenschappen die dun gezaaid zijn in ons land en waarin het hof ook niet altijd heeft uitgeblonken. De monarchie kan voorlopig dus niet stuk in Nederland. De republikeinen zijn een stelletje tafelaars gebleken, zonder revolutionair elan. Je hoeft geen monarchist te zijn om dat te erkennen.
Ook zij die in 1966 en 1980 Amsterdam nog op stelten zetten (of hun geestelijke nazaten), blijken ineengeschrompeld tot een groepje dat oude rituelen herhaalt vergelijkbaar met die rooms-katholieken die zich niet kunnen neerleggen bij het teloorgaan van de Latijnse mis.
Tegenover dit gegeven lijken zelfs degenen die de afwezigheid van de vader van de bruid hebben doorgezet, second thoughts te krijgen, getuige de sociaal-democratische politicus die, aldus geciteerd op de voorpagina van de krant van maandag, vond dat ‘we niet krampachtig moeten blijven reageren’ op Zorreguieta. Let op dat werkwoord blijven, waarin de erkenning ligt besloten dat de PvdA krampachtig heeft gereageerd.
En toch vraagt die uitbarsting van nationale eenheid en aanhankelijkheid jegens de kroon om enkele kanttekeningen. Is zij niet tevens het bewijs van de onverwoestbaarheid van de Nederlandse identiteit (waar sommigen wel eens aan twijfelen)?
Ja, dwingt de monarchie in haar hoogtijdagen, of ze dat nu wil of niet, de natie niet tot een zekere introversie, een concentratie op een nationale droomwereld, waaraan de aanwezigheid van een Nelson Mandela en een Kofi Annan niets kan afdoen?
Zo ja, wat betekent dat dan bijvoorbeeld voor de steun aan de politiek van Europese eenwording, die, objectief gesproken, nodiger is dan ooit en trouwens het officiële doel van elke naoorlogse regering is geweest? Ook de koninginnen Juliana en Beatrix hebben zich met geestdrift achter dit doel gesteld, dat, indien ooit bereikt, zelfs de symboliek waartoe hun functie grotendeels is gekrompen, tot een aanfluiting zou maken.
Is die uitbarsting niet, op z'n minst, een bewijs dat die Europese eenwording op het politieke vlak nooit verder zal komen dan een ‘Europa der staten’, dat De Gaulle, Nederlands toenmalig tegenbeeld, veertig jaar geleden aanprees?
Dit Europa is volstrekt onvoldoende om als majeure speler op het wereldtoneel te dienen, maar dat laatste is, als we tenminste onze minister van Buitenlandse Zaken willen geloven, wél de bedoeling.
Er is dus een tegenstelling tussen het officiële streven en het draagvlak. In andere landen het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische koninkrijken wordt de werkelijkheid eerlijker onder ogen gezien dan bij ons, en in Frankrijk is dit ‘realisme’ zelfs tot een leer verheven.
Maar bij ons lijken de ministers, die zich zaterdag in de kerk ongetwijfeld deel voelden van die nationale apotheose, zich niet bewust van die tegenstelling.
Maar er is meer. Wie het kijkspel van 2 februari goed op zich laat inwerken, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het ook heel weinig de nog onbekende wereld van na 11 september weerspiegelt.
Ja, de onzekerheid die zich na de gebeurtenis van die dag van ons heeft meester gemaakt, heeft ongetwijfeld de behoefte aan de symbolen van een vertrouwde, maar achterhaalde tijd juist eerder versterkt. ‘Verweile doch, du bist so schön!’
Ook ten opzichte van de enige macht die getuige de rede van president Bush voor het Congres niet in onzekerheid lijkt te verkeren, is het vertoon van vergane glorie van zaterdag irrelevant. De grootste supermacht die de geschiedenis ooit gekend heeft en die haar militaire macht blijft versterken, heeft de Europese bondgenoten, die hunnerzijds door hun scepsis en hun povere militaire inspanningen ook bijdragen tot vergroting van de Atlantische kloof, nauwelijks meer nodig.
Ook in dit licht bezien kunnen we van de plechtigheid van 2 februari, om Faust nog eens te citeren, zeggen: ‘Welch Schauspiel! aber ach! ein Schauspiel nur!’ Maar ook schouwspelen kunnen ons tot tranens toe ontroeren.
NRC Handelsblad van 07-02-2002, pagina 9