In een geluiddicht vacuüm?
Vorige week had de Volkskrant, ter gelegenheid van de invoering van de euro, een paar uitspraken verzameld die in de loop van de laatste jaren over die munt waren gedaan. Een ervan luidde: ‘...de munt hebben de landen die meedoen aan de Economische en Monetaire Unie (EMU) gedepolitiseerd. Op goede gronden, maar het betekent wel dat de euro niet kan dienen als instrument van de politiek van een verenigd Europa.’
Ik was het nogal eens met die uitspraak. Geen wonder, want zij bleek van mijzelf te zijn. Even nakijken wanneer, en in welk verband, ik haar had gedaan. Het was op 3 mei van het vorige jaar, in deze rubriek en naar aanleiding van het boek The European Anarchy: Europe's hard road into High Politics van Erik Holm, dat ik zojuist gelezen had.
Holm betoogt dat een staat vanouds twee instrumenten heeft ter bereiking van zijn doeleinden: zijn militaire macht, die de taak heeft vrede, veiligheid en interne orde te verzekeren; en zijn munt, die zijn voorspoed moet garanderen. Geld is dus, aldus Holm, ‘uit de aard der zaak (by its very nature) een hogelijk politiek gegeven’.
Maar nu heeft de Europese Centrale Bank de gemeenschappelijke munt gedepolitiseerd. Dat was de voorwaarde waarop Duitsland, gesteund door Nederland, aan de EMU meedeed; maar dat heeft wel tot gevolg dat de ECB ‘haar monetaire beleid in een politiek geluiddicht vacuüm moet bepalen, omdat er geen politiek gezag op Europees niveau bestaat’.
De ECB is, met andere woorden, ‘gebaseerd op de fictie dat geld niet alleen kan, maar ook moet, behandeld worden als een niet-politiek gegeven’. ‘Deze filosofie zal’, zegt Holm, ‘geen stand houden in onderhandelingen met de Verenigde Staten’, die immers hun munt wel degelijk als instrument van beleid behandelen.
Nu kunnen we Holms betoog misschien beschouwen als typisch ‘negentiende eeuws’ de kwalificatie die het Kamerlid Van Middelkoop in de krant van 7 januari gaf aan het betoog van oud-premier Eyskens (in dezelfde krant), dat ‘er geen munten zonder staat of althans zonder interstatelijke verankering’ bestaan.
Van Middelkoops tegenstelling luidt dat nationale staten geen munt meer nodig hebben ‘om hun bestaan te bewijzen’. Immers: ‘De munt is met de invoering van het giraal verkeer en alle plastic geld grotendeels virtueel geworden.’
Nu, ik weet dat nog niet zo, en dan wijs ik opnieuw naar de Verenigde Staten. Eerder geloof ik dat, als de Europese Unie haar ambitie wil waarmaken een global player te worden, zij er niet onderuit kan de euro te politiseren. Trouwens, dat is wat de Fransen of ze nu gaullist zijn of niet altijd hebben gewild. Hun is de gedachte van gedepolitiseerd geld ‘onbegrijpelijk’, zegt Holm. Ze zullen daarom altijd proberen de euro te politiseren.
In zekere zin hebben zij hier het gelijk aan hun kant. Is het ontstaan zelf van de euro niet een bij uitstek politieke beslissing geweest? Monetair was zij niet nodig, want alles liep goed onder de regie van de D-mark. Maar Mitterrand wilde daar onderuit en maakte van de Duitse hereniging gebruik om van Helmut Kohl de EMU af te dwingen. Die ging daarmee akkoord in de verwachting dat Frankrijk zijnerzijds met een Europese politieke unie zou instemmen. Daarin echter heeft het de Duitsers tot op de dag van vandaag teleurgesteld.
In die Franse houding de Europese munt dient instrument van politiek te zijn, maar de politiek moet nationaal blijven zit voor anderen iets onlogisch. Maar voor de Fransen niet, want zij kunnen, van links tot rechts, zich geen andere Europese politiek voorstellen dan een Franse. Het is moeilijk de anderen dit te doen aanvaarden. Vandaar dat aan de euro geen eenheid van politieke conceptie ten grondslag ligt. Wat dat betreft is zij een getrouwe weerspiegeling van de Europese Unie.
Hoewel er geen reden is om niet in te stemmen met het koor dergenen die de invoering van de euro als historisch bezingen al wordt dit woord te vaak gebruikt om niet langzamerhand gedevalueerd te raken is het nog te vroeg om nu al te zeggen dat de euro, ondanks dit intrinsieke gebrek en de interne tegenstellingen, een blijvend succes zal zijn.
Holm vreest dat de euro ‘een brug te ver’ is. Laten we het er, met Van Middelkoop, op houden dat een eerlijke beoordeling pas over tien, twintig jaar gegeven kan worden. Of eerder, want wat zal de reactie van de anderen zijn als een groot land als Italië niet kan of wil voldoen aan de voorwaarden van het Stabiliteitspact een, gezien de recente gebeurtenissen in dat land, niet geheel ondenkbare mogelijkheid? Te vrezen valt dat die reactie eerder door politieke dan door monetair-technische motieven ingegeven zal worden. De politiek kruipt waar zij niet gaan kan.
Voor velen in ons domineesland is deze poging tot nuchtere analyse niet voldoende. Zij willen ook de intentie kennen die achter zo'n analyse steekt; ja, zij beoordelen die analyse vaak naar de intentie die zij terecht of ten onrechte daarachter vermoeden. Hoewel ik vind dat een analyse los van de eventuele intentie beoordeeld dient te worden, wil ik wel zeggen dat een mislukking van de euro een ramp zou zijn; dat we dus moeten hopen op een succes.
Maar daarmee zijn mijn twijfels over het welslagen ervan nog niet opgeheven of zelfs ongegrond gebleken. Wat dat betreft, blijf ik een euroscepticus. Maar wat is dat eigenlijk? Tien jaar geleden werd iemand die twijfelde aan de haalbaarheid van een Europese federatie, voor euroscepticus (bedoeld werd veelal: eurohater) uitgekreten. Nu gelooft bijna niemand meer in een Europese federatie. Is dus bijna iedereen euroscepticus, zo niet eurohater, geworden?
NRC Handelsblad van 10-01-2002, pagina 9