Een schoolvoorbeeld
Een paar jaar geleden liet de voorzitter van de Vlaamse Christelijke Volkspartij - niet de eerste de beste dus - zich voor de televisie ontvallen dat, als hij naar een onbewoond eiland zou worden verbannen, nog liever een Marokkaan dan een Nederlander als lotgenoot zou meenemen. Later zei hij dat hij dit voor de grap had gezegd. Natuurlijk, maar een politicus debiteert zo'n grap niet als hij niet denkt dat zij goed bij zijn kiezers zou vallen.
Nu heeft onlangs de Vlaming Herman de Croo, voorzitter van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers - een nog hogere autoriteit dus - zich in soortgelijke zin over Nederland uitgelaten. Wat vond hij van een staatkundige vereniging van Vlaanderen en Nederland? werd hem gevraagd. Dit was zijn antwoord (ontleend aan De Standaard van 31 mei):
‘Nu, ik heb wel wat afstandelijke bewondering voor de calvinistische vingerwijzerij en hun koopmansgeest. En ik heb ook wel wat vrienden in Nederland. Maar ermee samenleven, bespaar me dat. Die valse nederigheid, die vermeende efficiëntie, die verbale truut (volgens Van Dale: flauwekul) die je over je hoofd krijgt, dat mag je Vlaanderen niet aandoen. Ik heb niet veel zin in mentale kolonisatie. En dan nog die hypocrisie. Intussen is toch gebleken dat België een betere regeling heeft voor de opslag van vuurwerk en dat we drie keer meer bedden in brandwondencentra hebben.
Ik heb trouwens nog niet veel gemerkt van die Nederlandse pogingen om Vlaanderen op te vrijen. We mogen nog geen specieaarde uit de Schelde baggeren of ze maken al moeilijkheden. De IJzeren Rijn, die het goederenvervoer van Antwerpen naar Duitsland mogelijk moet maken, mag er niet komen, omdat er, ochot, wat vogels en mollen in de weg liggen. We zijn concurrenten, niet meer dan dat.’
Daarna geeft de Kamervoorzitter nog uiting aan enkele gevoelens die aan het Belgische annexionisme van na de Eerste Wereldoorlog doen denken - zo zou hij er niets op tegen hebben als Nederland Zeeuws-Vlaanderen en stukken van Zuid-Brabant en Limburg aan Vlaanderen zou afstaan - maar laten we ons voorlopig houden aan zijn anti-Nederlandse oprispingen, die, al zijn ze ondiplomatiek, uit het hart lijken te komen en ongetwijfeld weerklank vinden in eigen achterban. Niet alles wat De Croo over Nederland zegt, is onzin. Ook in de Nederlandse pers worden de valse nederigheid, de vermeende efficiëntie, de verbale truut en de hypocrisie vaak genoeg aan de kaak gesteld. Maar interessanter dan het waarheidsgehalte van De Croos tirade is de constatering dat er blijkbaar niet veel liefde bestaat tussen twee buurvolken, die bovendien nog dezelfde taal spreken.
Dat wil zeggen: van Nederlanders, die overigens bekendstaan om de lompe wijze waarop ze de waarheid (hun waarheid) zeggen, is zelden zulke onverbloemde kritiek op Vlaanderen te horen, zeker niet van partij- en Kamervoorzitters. Dat moet ons overigens niet als verdienste aangerekend worden; het kan ook onverschilligheid zijn.
Tweede opmerking: een gemeenschappelijke taal kan vaak eerder aanleiding geven tot misverstanden dan tot groter begrip. Bekend is het woord van George Bernard Shaw over Engeland en Amerika: ‘twee volken gescheiden door één taal’. Het is natuurlijk een boutade, maar een boutade die de waarheid verbergt dat één taal nog niet één cultuur betekent. De Croos bezwaren gelden dan ook niet Nederlands taal, maar zijn cultuur (als geheel van normen, waarden en omgangsvormen).
Zo gezien, zou het inderdaad een ramp worden als Nederland en Vlaanderen ooit een staatkundige eenheid zouden gaan vormen, want zo'n eenheid, wil zij niet op een mislukking uitlopen, vooronderstelt een veel grotere eenheid in politieke zeden, fatsoensnormen, omgangsvormen, houding van de burger tegenover de overheid, ja zelfs eetgewoonten dan Nederland en Vlaanderen nu hebben.
Wat dat betreft, is, ondanks alle onderlinge verschillen en geschillen, de overeenkomst tussen Vlamingen en Walen groter dan die tussen Vlamingen en Nederlanders. Twee volken maken niet bijna twee eeuwen deel uit van eenzelfde staatkundige eenheid zonder dat zij op den duur trekken gemeen krijgen. In die zin kan De Croos opmerking dat hij in geval van een Nederlands-Vlaams staatkundige eenheid naar Wallonië zou verhuizen, als meer dan een ietwat provocerende uitlating beschouwd worden.
Maar gelukkig bepleit vrijwel niemand aan weerszijden van de grens zo'n eenheid. Dat hoeft evenwel een Nederlands-Vlaamse samenwerking die niet onder eenheidsdwang staat, niet te verhinderen. Daar valt zelfs veel voor te zeggen - vooral omdat Nederland en Vlaanderen wél gemeenschappelijke belangen te verdedigen hebben tegen derden.
Dit gevoel schijnt ook, althans volgens de verslagen in de pers, geheerst te hebben op de bijeenkomst van het Nederlandse en Vlaamse bedrijfsleven die op 14 mei in Den Haag over de Rijn-Scheldedelta is gehouden, waarin de Nederlandse deelnemers voor verdere uitdieping van de Westerschelde, een vurige wens van Vlaanderen, leken te voelen (de IJzeren Rijn stond in die bijeenkomst niet ter discussie).
Maar voordat ook deze bijeenkomst een plaats krijgt in de rij van de vele euforische Vlaams-Nederlandse bijeenkomsten die geen gevolg kregen, is het nuttig ook een wat sceptischer geluid te laten horen. Dat kwam van drs. G. de Monie van de Antwerpse Policy Research Corporation. Hij zag niet veel in een samenwerking tussen Nederlandse en Vlaamse havens, en al helemaal niets in één beheersvorm, die wel bepleit werd. ‘Zoiets is op nationaal niveau niet eens voor elkaar te krijgen’, zei hij. ‘Zo'n samenwerking zal de tegenstellingen alleen maar duidelijker maken.’
Als we echter - los van alle pessimisme of optimisme - de Vlaams-Nederlandse verhouding niet beoordelen naar haar intrinsieke merites, maar als schoolvoorbeeld voor de verhouding tussen alle Europese volken, waartussen nog wel grotere culturele verschillen bestaan, dan houdt zij de les in dat die verhouding misschien meer gediend is met samenwerking dan met staatkundige eenheid. Als Nederlanders en Vlamingen dit soort eenheid al niet kunnen, ja niet willen bereiken, wat kunnen we dan van de andere Europese volken verwachten?
NRC Handelsblad van 07-06-2001, pagina 9