Europese schamelheid
Zelfs elf jaar na de aardverschuiving die het einde van de Koude Oorlog betekende, is het tot velen niet doorgedrongen dat de verdwijning van de supermacht die de Sovjet-Unie tot 1989 was, ook de relatie tussen de Verenigde Staten en hun Europese bondgenoten in haar wezen heeft aangetast.
Immers, de Verenigde Staten en de Europese bondgenoten hadden elkaar nodig om de bedreiging die de Sovjet-Unie in hun ogen was, het hoofd te bieden. In 1949 sloten zij daartoe het Noord-Atlantisch verdrag. Veertig jaar later viel het sovjetrijk uiteen, en twee jaar daarna verdween zelfs de Sovjet-Unie en daarmee ook de bedreiging.
In feite verdween daarmee ook de bestaansgrond van de NAVO zoals die tot dusver had gegolden. Alle redenen die daarna werden aangevoerd ten gunste van bestendiging van de bescherming van Europa door de Amerikanen - want daar kwam de NAVO op neer - konden, hoe geldig op zichzelf ook, niet verhelen dat de Europees-Amerikaanse relatie grondig was veranderd.
Maar voor de Europeanen is het moeilijk om de consequenties van deze waarheid onder ogen te zien. Veertig jaar afhankelijkheid jegens de Verenigde Staten heeft een gewenning doen ontstaan waar het bijna onmogelijk is van af te komen. Voor een land als Nederland, dat, met onderbrekingen in de jaren '70 en '80, zich altijd als de trouwste paladijn van de VS heeft gedragen (mede teneinde aan de uiterste consequenties van de Europese integratie te ontkomen), is dat bijzonder moeilijk.
We hebben dit onlangs weer kunnen zien aan de bijna paniekachtige reacties in Europa, ontketend door een paar uitlatingen van - of namens - de Republikeinse kandidaat voor het Amerikaanse presidentschap, George W. Bush, die twijfel deden opkomen over de eeuwigdurende bereidheid van de Verenigde Staten om Europa altijd en overal te hulp te komen.
Het is waar dat Bush, die de internationale ervaring van zijn vader mist, de onbillijke opmerking had gemaakt dat de Europeanen grondtroepen in de Balkan moesten legeren, terwijl die al tachtig procent van het totaal uitmaken! Deze opmerking vroeg duidelijk om een correctie, en dat werd overgelaten aan Bush' voornaamste adviseur voor buitenlandse politiek, Condoleezza Rice (die ook adviseur van president Bush sr. was geweest).
Die correctie kreeg de vorm van een nadere verklaring, die de Europeanen echter niet bepaald geruststelde. Bush zou, indien tot president verkozen, proberen de 11.400 man die de VS nog in de Balkan hadden, terug te trekken. De Balkan zou hoofdzakelijk een Europese verantwoordelijkheid moeten worden. Slechts op het gebied van de logistiek en inlichtingen zouden de Europeanen nog op Amerikaanse steun mogen rekenen.
Dit alles zou deel uitmaken van een ‘nieuwe werkverdeling’: ‘De Verenigde Staten zijn de enige mogendheid die een crisis in de Golf en de Straat van Taiwan aankan. Grootscheepse vredebewarende missies (zoals in de Balkan) zouden afbreuk doen aan onze paraatheid om in die gebieden op te treden. We hebben de 82ste luchtlandingsdivisie niet nodig om kinderen naar de kleuterschool te begeleiden.’
De taal is inderdaad openhartig. Zelfs de Londense Times is ervan geschrokken: die ‘nieuwe werkverdeling’ zou neerkomen op een ‘ontkoppeling van de Verenigde Staten van de verdediging van het Europese continent - een reusachtige strategische verschuiving, en een gevaarlijke’.
Maar heeft die strategische verschuiving zich niet al voltrokken met het verdwijnen van de Sovjet-Unie, en is de ‘nieuwe werkverdeling’ die Bush voorstaat, niet slechts een consequentie daarvan? Zeker, die consequentie zou de Europeanen voor grote moeilijkheden plaatsen, maar daarom is zij op zichzelf nog niet onlogisch of zelfs verrassend.
Het is eerder als een klein wonder te beschouwen dat de Amerikanen zich tot dusver steeds bereid hebben gevonden zich te bemoeien met puur Europese conflicten, die niet of nauwelijks hun eigen veiligheidsbelangen raakten. Tot 1989 werd die bereidheid gemotiveerd door het bestaan van de Sovjet-Unie, die als een gevaar, ook voor Amerika, werd beschouwd. Nu wordt het moeilijker de bevolking van Texas of Oklahoma daartoe warm te krijgen.
Voordat de Europeanen zich laten meeslepen door verontwaardiging over dit mogelijke vooruitzicht zouden ze moeten beseffen dat het tevens een gevolg is van Europese grootspraak: ze worden nu geconfronteerd met de consequenties van hun eigen, luid verkondigde streven er een zelfstandig buitenlands- en veiligheidsbeleid op na te houden. Welnu, hier is de kans hun pretenties waar te maken. Maar in plaats van dit zo te zien, laten de Europeanen slechts boze geluiden horen. Of zijn ze boos omdat ze, zoals een keizer zonder kleren, in hun schamelheid onthuld zijn?
Moeten ze daarom op een overwinning van Gore hopen? Het is de vraag of op den duur Gore een heel ander beleid zou voeren als Bush. Hij zou met dezelfde binnenlandse stemmingen te maken hebben. Wat de Balkan betreft, heeft mevrouw Albright al erkend dat de Amerikaanse troepen op den duur teruggetrokken zullen worden.
Of moeten de Europeanen hopen op een Amerikaans beleid dat in ieder conflict of in iedere schending van de mensenrechten, waar ook ter wereld, aanleiding ziet tot het sturen van troepen? Dat zou gauw Amerikaans imperialisme genoemd worden. Maar als zulke missies omkleed zouden worden met dezelfde, elk risico uitsluitende garanties als waarmee de Nederlandse mariniers naar Ethiopië gestuurd worden - en waarom zou de Amerikaanse bevolking dat niet eisen? - dan rijst de vraag wie er in zulke gevallen dan de kastanjes wèl uit het vuur moeten halen.
NRC Handelsblad van 31-10-2000, pagina 7