Afscheid van de illusies
Op prinsjesdag is, tegelijk met de begroting voor het jaar 2001, de Staat van de Europese Unie verschenen, waarin de regering haar gedachten formuleert over de toekomst van de Europese Unie - de toekomst op korte, middellange en lange termijn. Wat er ook van dit stuk gezegd kan worden, niet dat de regering het debat over die toekomst uit de weg gaat.
Wat de hervormingen voor de lange termijn aangaat, is het verstandig dat die gedachten niet de vorm hebben van concrete beleidsvoorstellen. Als de dag van morgen al zo onzeker is, wat kunnen we dan wel zeggen van die van overmorgen? Als de intergouvernementele conferentie van Nice over twee maanden niet lukt - en de voorconferentie in Biarritz stemde vorig weekeinde niet tot optimisme - dan moet alles opnieuw overdacht worden.
Slagen om de arm zijn dus realistisch, maar die zouden per slot van rekening ook gehouden kunnen worden als de gedachten over de toekomst in de vorm van wensen of zelfs idealen zouden zijn geuit. Niet alleen zou dit het debat ten goede komen, maar ook moet men altijd onderhandelingen ingaan met eisen waarvan men zelf weet dat die slechts ten dele vervuld kunnen worden. Ook dat is realistisch. ‘A man's reach should exceed his grasp’, zegt de dichter.
Hoe dit ook zij - de Staat van de Europese Unie ademt een heel andere sfeer dan die waarin nog niet zo heel lang geleden de Kamer leefde. Wie herinnert zich niet het kabaal dat ontstond toen Bolkestein, een jaar of tien geleden, plotseling zei dat het ideaal van een Europese federatie had afgedaan? Nu komt het hele woord in de Staat niet voor.
Nu wordt daarentegen herhaaldelijk betoogd - het is dinsdag hier al opgemerkt - dat ‘ook op lange termijn de lidstaten de fundamentele elementen blijven waarop de Unie is gebaseerd’ en dat ‘de nationale staat nog steeds het kader bij uitstek vormt waarbinnen de democratie gestalte krijgt’. Allemaal heel juist, maar vroeger waren deze uitspraken evenzovele vloeken in de kerk van de Europese integratie.
Ook het hoofdstuk waarin de ‘uitdagingen’ geschetst worden die de Unie te overwinnen heeft, is gespeend van alle illusie. Het begint al met deze zin: ‘Naarmate het integratieproces voortschrijdt en de Unie steeds meer landen zal gaan omvatten, wordt de potentiële kwetsbaarheid van de Unie scherper zichtbaar.’
Immers, ‘naarmate de heterogeniteit van de Unie toeneemt en de beleidsterreinen waarop zij zich begeeft complexer zijn, wordt het moeilijker de eenheid en samenhang te bewaren.’ Ja, dit roept de vraag op ‘hoe de Unie haar eenheid kan bewaren zonder haar ambities te verloochenen’. De lezer dreigt de moed te verliezen bij deze - op zichzelf volkomen juiste - observaties.
Maar het wordt nog realistischer: de vraag wordt gesteld ‘in hoeverre er werkelijk sprake is van een gezamenlijke visie en belangen van de lidstaten’ (mooi Nederlands is dit niet). Het is natuurlijk een cruciale vraag - die lange tijd niet gesteld mocht worden - en de regering heeft er eigenlijk geen overtuigend antwoord op.
Nauw verbonden hiermee is de vraag ‘naar de legitimiteit van het optreden van de instellingen van de Europese Unie’. Ook een cruciale vraag, want ‘het gaat er ook om in hoeverre de uitkomsten van het Europese besluitvormingsproces worden gedragen door de samenleving’. Ook daarover zegt de Staat zeer juiste dingen:
‘De vraag naar de legitimiteit [...] reikt verder dan de vraag naar het democratisch karakter van de besluitvormingsprocedures. [...] Formele democratie is nog geen levende democratie. [...] Als de legitimiteit onvoldoende is, houdt dat een direct gevaar in voor de Unie. De samenleving kan zich van de Unie en van wat zij voorstaat gaan vervreemden.’
Ook deze vraag blijft zonder direct antwoord. Kortom, een voortreffelijke analyse, maar niet een die mobiliseert tot geestdrift voor de Europese zaak. Voor de waarnemer die objectief probeert te zijn, is de analyse genoeg. Van de politicus wordt meer verwacht.
In elk geval mag een beleidsverhaal worden verwacht dat naadloos aansluit bij de analyse. De conclusie waartoe de analyse van de Staat van de Europese Unie dwingt, zou eigenlijk moeten luiden: Wij doen mee aan ‘Europa’ - niet omdat wij erin geloven, maar omdat Nederland geen eiland is en bovendien van de economische integratie profijt heeft. Dat zou eerlijk zijn, maar regeringen kunnen, ja mogen, niet altijd eerlijk zijn.