De ware eenheid is negatief
Een van de spaarzame echo's in Nederland op de rede van 12 mei van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, waarin hij een Europese federatie van nationale staten als einddoel schetste, was het artikel van mr. P. VerLoren van Themaat, oud-hoogleraar Europees recht in Utrecht en oud-advocaat-generaal bij het Europese Hof van Justitie, in onze krant van 4 juli.
VerLorens bezwaar tegen Fischers gedachte was ‘dat federale staten, met hun naar binnen gerichte constitutionele structuur, vaak moeilijk in staat zijn effectieve internationale samenwerking te bevorderen’. En dat vond hij juist voor Nederland, met zijn open economie, gevaarlijk.
In een reactie op dat artikel (11 juli) noemde ik dit antifederalistische geluid van iemand die behoort tot de eerste generatie van ‘Europeanen’ verrassend. In een particuliere brief, waaruit ik al eerder (25 juli) citeerde, verklaarde VerLoren zich nader. En uit die brief citeer ik met zijn toestemming opnieuw. VerLoren kan ‘inderdaad bevestigen dat ik, als bewonderaar van mijn grote leermeester B.M. Telders (bij wie ik had zullen promoveren, maar dat werd door zijn dood in het concentratiekamp Bergen-Belsen onmogelijk gemaakt), nooit een federalist ben geweest. De Europese integratie beschouwde ik slechts als de potentieel meest vooruitlopende en dus welkome stap naar een betere internationale rechtsorde: een volkenrechtelijke structuur met een voorbeeldfunctie voor de rest van de wereld.’
Hij verwees daarbij naar Telders' Leidse proefschrift uit 1927: Staat en volkenrecht: proeve van rechtvaardiging van Hegel's volkenrechtsleer, en dat was voor mij aanleiding dat eens uit de kast te halen. Het was vooral wat Telders daarin schrijft over het karakter van de staat wat mij trof. Ik citeer (met behoud van Telders' spelling):
‘Een huidige staat is ethnies, geografies en kultureel bepááld, verschilt daardoor van andere staten. De in iedere bepaaldheid opgesloten negatie-van-anders-zijn heeft ook hier betekenis. Reeds in de grenzen van een land komt zij tot uitdrukking. Iedere staat is bepáálde, d.i. begrensde staat, sluit andere van zich uit. Iedere staat is derhalve ontkenning van andere staten, dewelke eveneens andere uitsluiten (...).
Deze zuiver logiese gedachtegang komt ook op andere wijze tot uiting: het nationale leven is dán het krachtigst wanneer gevaar van buiten dreigt, wanneer m.a.w. de negatie van anderen zich doet gelden. De eenheid van de staat blijkt nooit duideliker, inwendige verdeeldheid is nooit spoediger vergeten dan wanneer men zich tegenóver het buitenland heeft te stellen.
Dit ligt in de rede: de ware eenheid is door en door negatief, heeft het onderscheid van andere in zich opgenomen. Voor de histories geworden bondsstaten ware het niet moeilik aan te tonen dat de tegenstelling (negatie) tot anderen een wezenlike rol in hun wordingsgeschiedenis speelde. (Men denke aan het ontstaan van de Republiek der Zeven Provinciën in de strijd tegen Spanje, en de betekenis van de oorlog van 1870 voor de eenheid van het Duitse rijk.)’
Dit lijkt puur Hegel. Ik zeg: lijkt, want van deze grote Duitse filosoof heb ik nooit iets gelezen. Maar de gedachtegang was mij wel vertrouwd. Die was tot mij gekomen via de filosofe Carry van Bruggen (1881-1932), die ook aan Hegel schatplichtig was (de collectiviteit - dus ook de staat - zal ‘zich van andere collectiviteiten willen (moeten) onderscheiden, teneinde te blijven bestaan’ en: ‘Zijn is anders zijn’).
Wat heeft dit nu met Europa als staatkundige eenheid te maken? Welnu, als staatkundige eenheid zal Europa - als federatie of, a fortiori, als unitaire staat - dezelfde kenmerken tonen als iedere staat: als begrensde staatkundige eenheid zal het per definitie andere eenheden van zich uitsluiten. Ook zijn eenheid zal dus, om in Telders' woorden te spreken, ‘door en door negatief’ zijn. Het zal zijn - precaire - eenheid slechts kunnen handhaven door zich tegenover het buitenland te stellen.
Ik weet niet of dit ook de conclusie van VerLoren is, maar volgens mij is alleen maar op die manier zijn bezwaar tegen het federalisme, ja tegen iedere staatkundige structuur voor Europa te begrijpen. Daartegenover stelt hij een volkenrechtelijke structuur, daarbij verwijzend naar art. 92 van de Grondwet, dat het mogelijk maakt aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden, bestuur en rechtspraak op te dragen.
Maar volkenrecht vooronderstelt het bestaan van (min of meer) zelfstandige staten, want tussen staten die opgegaan zijn in één geheel, bestaat geen volkenrecht, maar staatsrecht. Zo gezien, zullen de staten van Europa op politiek gebied nooit verder komen dan samenwerking, zij het, naar we mogen hopen, geleid door het volkenrecht - een recht dat, volgens Telders, die ook hier Hegel volgt, ‘altijd wordend recht zal blijven en nooit tot volledige organisatie zal kunnen komen’.
Nogmaals: ik weet niet of ik deze conclusies op de rekening van VerLoren kan boeken, maar ik vind wèl dat de Teldersstichting, de denktank van de liberalen, het aan de nagedachtenis van haar naamgever (die de laatste voorzitter was van de vooroorlogse Liberale Staatspartij, de voorganger van de VVD) bijna verplicht is deze gedachten uit te werken, eventueel te moderniseren.
Of zij daarmee de VVD een dienst zal bewijzen, mag geen punt van overweging zijn. Die partij heeft zich al eens eerder onverschillig getoond ten opzichte van de denkproducten van de stichting. Ja, een paar jaar geleden zijn die zelfs op een vergadering van de partijraad openlijk weggejouwd. Maar dat mag niet hinderen: anderen kunnen er hun profijt mee doen.
NRC Handelsblad van 18-08-2000, pagina 7