Vlag en lading
Karel van het Reve vertelt in zijn postuum verschenen bundel Achteraf, die ik hier al twee keer ter sprake bracht, dat hij op zijn oude dag opnieuw Homerus is gaan lezen. In het begin kost hem dat moeite, maar elke dag gaat het beter. Natuurlijk leest hij nu met andere ogen dan toen hij gymnasiast was.
Zo valt het hem nu op ‘dat die helden van Homerus eigenlijk een stelletje dieven en moordenaars zijn. Als Odysseus wegvaart van Troje, blaast de wind hem naar het land van de Kikonen. Daar verwoest hij zonder de minste aanleiding, zuiver uit moordlust en roofzucht, een stad. De mannen vermoordt hij, de vrouwen neemt hij mee. [...]
Hij vertelt dat later alsof het volkomen vanzelf spreekt [...]. Voor de helden van Homerus is het stelen van runderen of schapen of vrouwen een volstrekt legitieme bezigheid. [...] Bescheidenheid is bij Homerus afwezig. Iedereen schept op over zijn rijkdom, zijn macht, zijn roem en het aantal steden dat hij uitgemoord heeft.’
En daar knoopt Van het Reve deze opmerking aan vast: ‘De huichelarij die sinds de invoering van het christendom als een waas over de Europese literatuur hangt - iedereen doet net of hij zich streng aan de tien geboden houdt - ontbreekt hier helemaal.’
Let wel: Van het Reve wijt de huichelarij niet aan Christus, maar aan het christendom, en dat is heel iets anders. De geschiedenis van het christendom is één verloochening van Christus' boodschap geweest, wat niet wil zeggen dat niet ook heidenen de neiging hebben hun eigen modderschuit een ethische vlag mee te geven.
Het toeval wilde dat ik, kort nadat ik dit gelezen had, Homerus weer tegenkwam, en wel in een bijdrage van de politieke filosoof A. Kinneging aan de publicatie Liberal Thought and Practice (uitgave van de VVD en de Teldersstichting). In die bijdrage de Romantiek besprekend, schrijft hij:
‘Zij (de Romantiek) neemt aan dat de mensen van nature goed zijn, wat natuurlijk belachelijk naïef is. De mens is in wezen een woeste barbaar, die zonder wroeging moordt en rooft. Men hoeft slechts Homerus te herlezen om dat in te zien.’De ‘goedheid’ van de mens is, volgens Kinneging, het resultaat van een lang beschavingsproces.
De illusieloze Van het Reve zou het daar waarschijnlijk wel eens mee zijn geweest. Ik ben dat trouwens ook. Vreemder is het de goedheid van de mens juist in een liberale bundel een ‘belachelijk naïef’ geloof genoemd te zien. Dat geloof is immers kenmerkend voor de achttiende-eeuwse Verlichting, waarvan het liberalisme, evenals het socialisme, een vrucht is?
‘De oorspronkelijke liberale doctrines [...] verwijzen naar een optimistische politieke grondhouding. Als antropologische voorwaarde gold dat het individu in zijn eigenlijke wezen goed is en geroepen tot voortdurende emancipatie’, schrijft de Brockhaus Enzyklopädie van 1970 onder het trefwoord ‘liberalisme’. Maar dat pure geloof is in de loop der jaren wat getemperd. ‘De meeste liberalen leggen de nadruk op de beperkingen van de mens, de menselijke zwakheden. Conflicten, machtsstrijd, frustraties, angsten - die zijn alle, in de liberale visie, inherent aan het menselijk bestaan’, schrijven twee andere auteurs in de bundel: P. Cliteur en G. van der List.
Als dat zo is, wat is dan het verschil tussen (hedendaags) liberalisme en conservatisme? Dat zou ik nog wel eens uitgelegd willen zien, want conservatieven hebben nooit in de goedheid van de mens geloofd. Heeft het liberalisme ten slotte meer de invloed van de pragmatischere Britse denkers als Jeremy Bentham, Adam Smith en David Hume ondergaan dan die van de Franse zoals Rousseau? Of is hedendaags liberalisme ook slechts een vlag, die in dit geval conservatieve modder dekt?
Mr. H. van Riel (1907-1980), die in de naoorlogse tijd een van de voormannen van de VVD was, heeft het eens zo uitgedrukt: ‘Een bepaald optimisme, geloof in de vervolmaakbaarheid van de mens, was het duidelijke kenmerk van de negentiende-eeuwse Liberale Unie. Mijn ouders en grootouders geloofden daar vast in. [...] Maar die opvattingen zijn, dunkt mij, binnen de VVD als algemeen aanvaarde achtergrond snel aan het verdwijnen. [...]
Mag men daarom zeggen dat een partij of een individu dat niet beantwoordt aan een op een bepaald moment in de geschiedenis relevant gedrags- en denkpatroon, niet “liberaal” meer is? Dat is toch uitsluitend een kwestie van definitie en uitgangspunt.’
De raspoliticus die Van Riel was stoorde het niet wanneer eenzelfde benaming gebruikt bleef worden voor een intussen volkomen veranderde inhoud. Ik heb daar meer moeite mee. Het leidt tot begripsverwarring en kameleontisme. De filosoof Kinneging heeft een consequente houding aangenomen: wie, zoals hij, het geloof in de goedheid van de mens ‘belachelijk naïef’ vindt, kan zich niet langer liberaal noemen.
Althans, zo interpreteer ik zijn besluit uit de VVD te treden en zijn sympathie te betuigen voor de kleine christelijke partijen, die de denkbeelden der Verlichting bestrijden en voor wie het geloof in de goedheid van de mens een gruwel is. Dat zijn bijdrage niettemin in een liberale bundel verscheen, is een bewijs van het liberalisme van de uitgevers.
NRC Handelsblad van 21-04-2000, pagina 7