De tekst is heilig
In het vooroorlogse Leiden deed deze anekdote, voor welker historiciteit ik niet insta, de ronde. Een student deed zijn kandidaatsexamen rechten. Tegenover hem zaten, achter de groene tafel, drie hoogleraren. Op een goed ogenblik kregen twee van hen ruzie. De ene voegde de andere toe: ‘Meneer, u is geen heer’, waarop de andere antwoordde: ‘En u is geen professor’. De derde, die in het midden zat, trachtte de zaak te sussen. ‘De heren hebben allebei gelijk’, zei hij.
Die anekdote schoot mij te binnen toen ik in de krant van 14 maart de uitspraak las die mr. R. Misset deed in het geschil tussen prof. S. Stuurman en mij over een uitspraak van De Gaulle. Misset schrijft (met, zoals de Duitsers zeggen, umgekehrten Vorzeichen en waarschijnlijk niet om de zaak te sussen): ‘Zij begrijpen het geen van beiden.’
Om welke uitspraak van De Gaulle gaat het? Ik vrees dat ik de lezer weer zal moeten vervelen, maar wanneer het om teksten gaat, kan iemand niet vervelend genoeg zijn. Heeft De Gaulle nu al of niet de uitdrukking Europe des patries gebruikt? Stuurman schreef haar aan hem toe (19 februari). Ik wees erop dat De Gaulle o.a. op 15 mei 1962 uitdrukkelijk had ontkend haar ooit gebruikt te hebben en betoogde dat hij haar, gezien zijn conceptie, ook nooit gebruik had kunnen hebben (22 februari).
Volgens Misset nu ‘begrijpen de twee opponenten Frankrijk niet. In de Franse opvatting is niet de staat soeverein, maar de natie. Deze is een afzonderlijke rechtspersoon, onderscheiden van zowel “volk” als “staat”: Le principe de toute souveraineté réside essentiellement dans la Nation (Verklaring van de rechten van de mens en sindsdien in de Franse grondwet). De natie zelf kan echter niet handelen. Dus de staat, met zijn staatsinstellingen, handelt namens de natie. Dat is precies wat De Gaulle op 15 mei 1962 zei: alleen staten kunnen handelen.’
Inderdaad heeft De Gaulle dat laatste toen gezegd, maar nergens heeft hij bij die gelegenheid over de natie gesproken (althans in de passage die over Europa gaat), behalve één keer, wanneer hij Engeland een natie noemt die trouw aan zichzelf is. De Gaulle noemde niet de naties, maar de vaderlanden naast (of tegenover) de staten. Dat de staat namens de natie handelt, is overigens een zienswijze die niet aan de Fransen voorbehouden is.
Aangezien het om een tekst te doen is, i.c. de tekst van De Gaulle's persconferentie van 15 mei 1962, is het misschien nuttig die tekst hier nog eens letterlijk te citeren. Wanneer eenmaal die tekst vaststaat, kunnen we daarna rustig bakkeleien over de bedoeling ervan. Of om het woord van de bekende Engelse journalist C.P. Scott te parafraseren: de tekst is heilig, de interpretatie is vrij. Hier volgt de tekst:
‘Ik zou à propos, nu ik er de gelegenheid toe heb, tegenover u willen opmerken, mijne heren journalisten - en u zult zich er misschien over verbazen - dat ik nooit, in enigerlei verklaring van mij, gesproken heb van ‘l'Europe des patries’, hoewel men altijd beweert dat ik dat gedaan heb.
‘Niet dat ik mijn vaderland verloochen. Integendeel, ik ben er meer aan gehecht dan ooit en ik geloof niet dat Europa enige levende werkelijkheid kan hebben als het niet Frankrijk met zijn Fransen bevat, Duitsland met zijn Duitsers, Italië met zijn Italianen enzovoort.
Dante, Goethe, Chateaubriand behoren aan heel Europa, in de mate dat zij respectievelijk en bij uitstek Italiaans, Duits en Frans waren. Zij zouden Europa niet erg van dienst zijn geweest als zij apatriden zouden zijn geweest en hadden gedacht en geschreven in een of ander geïntegreerd Esperanto of Volapük. Maar hoewel het vaderland een menselijk, gevoelsmatig element is, is het op elementen van actie, gezag, verantwoordelijkheid dat men Europa kan bouwen. Welke elementen? Welnu, de staten! Want slechts de staten zijn in dit opzicht valabel, legitiem en in staat iets tot stand te brengen.
Ik heb het al gezegd, en ik herhaal het, dat op dit ogenblik er geen ander Europa kan zijn dan dat van de staten - afgezien natuurlijk van het Europa der mythen, der ficties, der parades.’
De Gaulle noemt in deze verklaring dus niet de naties in tegenstelling tot, of in verband met de staten, maar de vaderlanden. Slechts de staten kunnen Europa bouwen; de vaderlanden, die slechts menselijke, gevoelsmatige elementen zijn, niet. De natie noemt hij niet in deze passage.
Ten overvloede mag ik misschien hier ook herinneren aan de andere keer dat De Gaulle ontkend heeft ooit van het Europe des patries gesproken te hebben. Dat was in een televisie-interview op 14 december 1965:
‘Ik heb nooit gesproken van “l'Europe des patries” [...]. Ieder heeft zijn vaderland. Wij hebben het onze, de Duitsers hebben het hunne, de Engelsen hebben het hunne enzovoort. Ik heb gesproken van de samenwerking van de staten. Ja, dáár heb ik over gesproken, en ik geloof dat dat onmisbaar is...’
In deze discussie is het mij in de eerste plaats te doen geweest om de tekst, en de tekst zegt dat De Gaulle ontkent ooit van l'Europe des patries gesproken te hebben. Die uitdrukking kan dus, hoe ook geïnterpreteerd, niet aan hem toegeschreven worden.
Wat de interpretatie betreft, ben ik het meer eens met die van Misset dan met die van Stuurman. Vooral Missets eindopmerking onderschrijf ik: ‘de staten kunnen ook handelen door niet de soevereiniteit, maar wel zekere bevoegdheden, over te dragen aan bovenstatelijke instellingen. Dat is wat nu in Europa gebeurt.’
Met andere woorden: wij leven, vijftig jaar na het begin van de Europese integratie, nog steeds in een Europa van de staten. De geschiedenis heeft tot dusver De Gaulle meer gelijk gegegeven dan de supranationalisten. Weliswaar raken die staten steeds meer uitgehold, maar meer ten gevolge van het Internet dan van Europa.
NRC Handelsblad van 21-03-2000, pagina 7