De revolutionaire bourgeoisie
Uit het artikel van René Cuperus op de Opiniepagina van 3 maart hebben buitenstaanders kunnen opmaken dat er zich op het ogenblik binnen de sociaal-democratie een ‘maatschappelijke diagnosenstrijd’ afspeelt tussen voorstanders van de Derde Weg, tot wie in mindere of meerdere mate Kok, Blair, Schröder, zelfs Jospin gerekend kunnen worden, en diegenen die menen ‘dat het negentiende-eeuwse kapitalisme is teruggekeerd en dat de strijdbijl en het lijk van Karl Marx weer dienen te worden opgegraven’.
Het zou nuttig zijn geweest als Cuperus een paar aanhangers van de laatste stroming bij name zou hebben genoemd. Dat zou de gedachtebepaling hebben bevorderd van juist die buitenstaanders, die tot geen van beide stromingen behoren, maar toch wel geïnteresseerd zijn in wat er in sociaal-democratische kring omgaat. Aan wie moeten zij denken wanneer gesproken wordt van wat als een soort neomarxisme wordt afgeschilderd? De meeste lezers van de Opiniepagina kunnen daar, vermoed ik, niet zo gauw op komen.
Op het eerste gezicht heeft Cuperus gelijk wanneer hij tegen die ongenoemden ten strijde trekt. Dat Karl Marx dood is weten de buitenstaanders al lang. Het nieuws is blijkbaar nu ook in echt marxistische kring doorgedrongen, want in het Vlaams marxistische tijdschrift (december 1999) verzucht redacteur Eric Corijn ‘hoe moeilijk het is de wetmatigheden van de geschiedenis te doorgronden (als die al bestaan)’. Nu, dat is vloeken in de kerk van Marx.
Laat ik daarom eens een goed woordje voor de doodverklaarde Marx doen. We kennen allemaal de oproep waarmee het Communistisch manifest eindigt: ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ In deze oproep toonden de auteurs, Marx en Friedrich Engels, zich als mannen die niet alleen de samenleving wilden analyseren, maar haar ook wilden veranderen: politici dus.
Maar kennen we ook allemaal de passage waarin zij uiteenzetten hoe de proletariërs aller landen hun doelen moeten bereiken? Deze luidt: ‘Ofschoon niet naar inhoud, is de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie naar de vorm voorlopig een nationale strijd. Het proletariaat van elk land moet het natuurlijk eerst met zijn eigen bourgeoisie klaarspelen.’
Als analyse is dit heel juist, maar zit in die analyse niet tegelijkertijd de kiem die maakt dat de voorspelling van een internationale (communistische) samenleving nooit bewaarheid zal worden? Immers, als in één land het proletariaat de macht heeft overgenomen, dan is het eerste resultaat dat de staat alle macht tot zich trekt en - dat ligt nu eenmaal in de aard van dat beest - die niet graag meer afstaat. Niet bepaald de weg naar internationalisme, het ideaal van het communisme.
Dit is alleen te doorbreken als het communistische land met geweld het communisme aan andere landen oplegt. Dat is wat dan ook in 1945 gebeurd is, toen de Sovjet-Unie met geweld haar systeem aan de andere Oost- en Midden-Europese landen oplegde. En zelfs dat eerste begin van een internationale communistische samenleving is na nog geen vijftig jaar mislukt, uiteengevallen in de diverse nationale componenten.
Maar voor dit probleem staan alle pogingen om tot een internationale samenleving te komen - behalve dat de poging om dat via de markt te bereiken meer kans op succes heeft dan de methode om eerst overal heilstaten op te bouwen, want die gaan zich geheid tegen elkaar afschermen, als ze al niet met elkaar in conflict komen, zoals we gezien hebben aan de verhouding tussen de Sovjet-Unie en Joegoslavië, de Sovjet-Unie en China, China en Vietnam.
Met andere woorden: de Internationale heeft meer kans bereikt te worden met de kapitalistische dan met de communistische methode. Dat erkent de reeds aangehaalde schrijver in het Vlaams marxistisch tijdschrift ook: ‘Men kan in een (tussentijdse) balans van de twintigste eeuw niet anders dan de “overwinning” van het kapitalisme vaststellen en dus de nederlaag erkennen van de antikapitalistische alternatieven.’
Ook als analytici zijn dus Marx en Engels tekortgeschoten, hebben zij althans niet diep genoeg geboord. Dit is, achteraf, te merkwaardiger omdat zij in hun manifest een vlijmscherpe analyse van de bourgeoisie, draagster van het kapitalisme, hebben gemaakt - een analyse die bijna neerkomt op een zang van mateloze bewondering. Lees maar:
‘De bourgeoisie heeft in de geschiedenis een hoogst revolutionaire rol gespeeld. De bourgeoisie heeft, waar zij tot heerschappij is gekomen, alle feodale, aartsvaderlijke, idyllische verhoudingen vernield. De bourgeoisie heeft alle tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde ambten van hun heilige schijn ontdaan.
De bourgoisie heeft door haar exploitatie van de wereldmarkt de productie en consumptie aller landen kosmopolitisch gemaakt. Zij heeft, tot groot verdriet der reactionairen, aan de industrie de nationale bodem onder de voeten weggetrokken. De bourgeoisie rukt door de snelle verbetering aller productiemiddelen, door het oneindig gemakkelijker verkeer alle, ook de meest barbaarse volken in de kring der beschaving.’ (In de vertaling van Herman Gorter staat in plaats van ‘oneindig’: ‘onnodig’, maar dat is kennelijk een zetfout, want de Duitse tekst heeft: ‘unendlich’.)
Kortom, een lofzang op de bourgeoisie en haar kapitalisme, een lofzang die, anderhalve eeuw na het Communistisch Manifest, bijna woord voor woord nog geldt. Als analytici van een samenleving - zij het een samenleving die zij bestreden - waren Marx en Engels beter dan als politici die de samenleving wilden veranderen. De bourgeoisie is revolutionairder gebleken dan Marx en Engels. In Nederland is Marx dood, maar leeft zijn twintig jaar oudere tijdgenoot Thorbecke nog.
NRC Handelsblad van 07-03-2000, pagina 9