De linker- en de rechterhand
Meer dan gewone belangstelling hebben bij ons thuis de verhalen in de pers gewekt als zouden de gelden die het Foster Parents Plan krijgt, niet of nauwelijks ten goede komen aan de pleegkinderen die donateurs in Nederland via die organisatie toegewezen krijgen. Er is al een Vereniging van Verontruste Foster Parents opgericht, die 600 leden zou hebben.
Waarom die meer dan gewone belangstelling bij ons? Welnu, wij zijn ook, al ruim tien jaar, pleegouders van zo'n kind. Het onze woont in India, en geregeld krijgen wij verslagen van of over hem. Eerlijk gezegd hebben wij, anders dan die verontruste pleegouders, nooit de moeite genomen om ter plaatse te gaan kijken of die verslagen wel kloppen.
Daarvoor ontbrak het ons, zo moeten we van onszelf bekennen, aan de juiste motivatie. De reden waarom wij indertijd zo'n kind hebben aangenomen en sindsdien jaarlijks een bepaald bedrag op de rekening van FPP storten, is eigenlijk geen andere dan dat wij vonden dat wij iets van onze rijkdom moesten afstaan ten gunste van minder bedeelden. Afkopen van ons slechte geweten dus. Daarmee deden wij, zo is mij langzamerhand duidelijk geworden, niet anders dan wat ik de politiek zo vaak verweten heb: geld aan Ontwikkelingssamenwerking geven en er verder niet zo geïnteresseerd in zijn hoe dat geld besteed wordt. Het verschil is misschien alleen dat de politiek met haar vrijgevigheid te koop loopt. Dat Nederland, per hoofd van de bevolking, meer uitgeeft aan Ontwikkelingssamenwerking, vervult haar van trots.
Hoe dit ook zij - omdat we de juiste motivatie missen, kunnen we ook niet de verhalen dat de FPP de donaties onjuist of oneigenlijk zou aanwenden, bevestigen of bestrijden. Wèl lijken de argumenten waarmee FPP zich tegen die aantijgingen verweert, niet altijd even sterk.
FPP zegt dat het nooit de bedoeling is geweest dat de gegeven gelden altijd het desbetreffende kind direct ten goede zouden komen. Vaak (meestal?) gaat het om verbetering van zijn omgeving, zoals het opzetten van een gezondheidsdienst of het bouwen van klaslokalen in het dorp of het district waar dat kind woont. Volgens FPP wordt in samenspraak met de dorpsoudste of de gemeenschapsleider een lijst van projecten en prioriteiten opgesteld, die dan met de plaatselijke bevolking worden uitgevoerd. Ook wordt wel - dat is dan directere hulp - de woning van het pleegkind verbeterd. Dat klinkt redelijk, en of dat ook allemaal klopt, daar heb ik, zoals gezegd, geen oordeel over.
Eén donatrice heeft dat wèl. Zij is herhaaldelijk haar pleegkinderen in Guatemala gaan bezoeken en vond toen dat er van alles mis was. Tijdens haar laatste bezoek in juli heeft zij zelf geld gegeven voor het repareren van het dak van hun huis. ‘Met golfplaat is het waterdicht gemaakt. Pas in oktober, toen het niet meer nodig was, liet FPP bij de familie tien planken en acht balken brengen’, vertelt ze in Het Parool van 11 december.
Het is hier dat het verweer van FPP meer vragen oproept dan beantwoordt. Volgens de woordvoerder vlotte het herstel van het dak niet omdat de grootvader niet meewerkte. Het is, zo zegt hij tegen Het Parool, vaak moeilijk de bevolking in ontwikkelingslanden in beweging te krijgen. En verder woordelijk geciteerd: ‘Mensen in de Derde Wereld denken anders dan wij in het Westen. Ze ervan bewust maken dat ze hun levensomstandigheden kunnen verbeteren, is vaak al een project op zichzelf.’
Dit is een onthullende reactie. Als de bevolking zelf er niet geïnteresseerd in is haar eigen levensomstandigheden te verbeteren, waarom moeten wij haar dan die verbetering opdringen? Als een cultuur het begrip ‘ontwikkeling’ niet kent, wordt haar dan geen geweld aangedaan door de introductie van dat begrip uit een andere cultuur?
Ook in de koloniale tijd werd, soms met de beste bedoelingen, de plaatselijke bevolking een vreemde cultuur of levensstijl opgedrongen. Dat veroordelen wij nu, maar doen wij met ontwikkelingssamenwerking - een eufemisme, trouwens - in wezen iets anders? Ja, iets voor niets krijgen, wil iedereen wel (niet alleen in ontwikkelingslanden), maar hier gaat het om ingrijpende veranderingen die beoogd worden, en dan wordt de weerstand groter.
Zou het niet beter zijn als de behoefte aan ontwikkeling of verandering uit de bevolking zelf zou voortkomen, zoals in Japan of China? Dan is zij geïntegreerd in de eigen cultuur. Gebeurt dat niet, dan moet gevreesd worden dat alle bijdragen uit het Westen niet meer bewerkstelligen dan wat Hella Haasse eens zei van het resultaat van drie eeuwen Nederlands bewind in Indonesië: ‘krassen op de rots’.
Maar hoe staat het intussen met ons pleegkind in India, dat ons trouw gunstige berichten stuurt? Hij moet nu ongeveer achttien jaar oud zijn en draagt, volgens de foto's, het begin van een snor. Drie jaar geleden stelde hij ons enigszins teleur door te melden dat hij de school verlaten had, omdat hij niet langer geïnteresseerd was in de studie. En nu werkt hij in een bar en restaurant. Ongetwijfeld een eerzaam beroep, maar je vraagt je wèl af: is dàt wat we beoogd hebben met onze donaties? Maar dat is weer een typisch westerse reactie. Het is ook een niet erg christelijke reactie, want: laat de linkerhand niet weten wat de rechter doet.
NRC Handelsblad van 24-12-1999, pagina 7