Hopen op een beurskrach?
‘De ideologieën die de negentiende eeuw heeft voortgebracht, hadden intellectuele kracht. Nu zijn die ideologieën uitgeput. Er zijn nog weinig serieuze mensen die geloven dat door blauwdrukken en “social engineering” er een nieuw Utopia van sociale harmonie kan ontstaan.
Tegelijkertijd hebben ook de oudere “tegenideologieën” hun intellectuele kracht verloren. Er zijn nog maar weinig “klassieke” liberalen die willen dat de staat geen enkele rol in de economie speelt, en weinig serieuze conservatieven die geloven dat de verzorgingsstaat “de weg naar slavernij” is.
Als gevolg daarvan is er in het Westen thans een globale consensus onder intellectuelen over politieke kwesties: aanvaarding van de verzorgingsstaat, wenselijkheid van gedecentraliseerde macht, een stelsel van gemengde economie en politiek pluralisme. Ook in dit opzicht is het tijdperk van de ideologieën tot zijn eind gekomen.’
Van wie zijn deze woorden? Van Wim Kok, voor wie in 1995 het ‘afschudden van ideologische veren’ een ‘bevrijdende ervaring’ was? Van Francis Fukuyama, die in 1989 een einde aan de geschiedenis gekomen zag omdat er na de val van het communisme niets meer was om het met elkaar fundamenteel oneens over te zijn? Nee, het was de Amerikaan Daniel Bell die dit in 1960 - dus veertig jaar geleden - schreef in zijn boek The End of Ideology. Zijn die tussenliggende veertig jaar dus, intellectueel gesproken, voor niets geweest? Was de ‘revolutie’ van de jaren '60 en '70 alleen maar bellenblazerij? Heeft zij - alweer: intellectueel gesproken - niets van waarde achtergelaten?
Dat laatste is zeker zo. De generatie die in die jaren de macht overnam - het kabinet-Den Uyl (1973-1977) was daar een exponent van - werd minder door een ideologie gedreven dan door een romantisch gevoel, een heimwee naar de echte revoluties van het verleden.
Slechts in één, zij het zeer belangrijk, opzicht heeft zij vernieuwend gewerkt: met haar kwam de seksuele revolutie, die er mede oorzaak van was dat de zuilenmaatschappij ineenstortte. Maar dat was geen ideologisch, eerder een sociaal, zo niet biologisch, proces. Nieuwe ideeën zijn er niet uit voortgekomen.
Daniel Bell heeft dat in 1960 min of meer voorzien, want hij schreef ook: ‘De nieuwe generatie, die geen zinvolle herinnering heeft aan die oude debatten, is op zoek naar nieuwe doelen. In die zoektocht wordt zij gedreven door een diepe, wanhopige, bijna aandoenlijke woede. De jonge intellectueel is ongelukkig omdat de “middenweg” iets is voor mensen van middelbare leeftijd, niet voor hem; die weg is zonder hartstocht en versuffend.’
Dus The End of Ideology zou niet nieuwe ideologieën voortbrengen, maar slechts een diep onbehagen, en het is door dat onbehagen dat de ‘revolutie’ van de jaren '60 en '70 gekentekend is geweest. Maar onbehagen op zichzelf is geen voldoende voedingsbodem voor ideeën die beklijven. Wat dat betreft, hebben de afgelopen veertig jaar inderdaad niets voortgebracht.
Dat onbehagen van de ‘revolutionairen’ van de jaren '60 en '70 heeft te maken met de welvaart die toen - althans tot 1973 - heerste. Welvaart kweekt verveling, en verveling onbehagen. Op dit ogenblik beleven we weer een periode van welvaart, en weer duikt onbehagen op. Het twintigste jaarboek voor het democratisch socialisme, dat gewijd is aan Hedendaags kapitalisme, is daar een uiting van (uitg. De Arbeiderspers 1999).
De mondialisering van de economie langs neoliberale lijnen - een proces waarvan de sociaal-democraten niet slechts getuigen, maar waarbij ze ook medespelers zijn - roept een onbehagen bij hen op. In dit jaarboek geven acht hunner daar blijk van, maar daar willen ze het niet bij laten: ze bieden tevens ‘intellectuele bronnen voor een nieuw programma voor de sociaal-democratie’. Het is ondoenlijk deze acht bijdragen stuk voor stuk te bespreken in dit kort bestek. Daarom bepaal ik mij hier tot enkele kanttekeningen. De sociaal-democratie heeft, aldus Paul Kalma, directeur van de Wiardi Beckman Stichting (de denktank van de PvdA), een ‘smal sociaal compromis’ met het kapitalisme bereikt. Maar dat voldoet niet meer. Wat dan?
Het kapitalisme zoals zich dit heeft ontwikkeld, dwingt tot ‘nieuwe (deels: internationale) vormen van democratische beïnvloeding en controle en tot inperking van het bereik van het marktmechanisme’. Een ‘rechtvaardige verdeling van welvaart en vrijheid op wereldschaal en een (soms pijnlijke) verzoening van ecologie en economie’ zouden een ‘veel hogere plaats op de sociaal-democratische agenda’ moeten krijgen.
Je hoeft niet per se sociaal-democraat te zijn om deze uitspraak, in algemene zin, te kunnen onderschrijven. De grote vraag is inderdaad hoe onze democratie greep kan krijgen op het alle grenzen overschrijdende Internetproces, met zijn instant-beslissingen. Het is de negentiende eeuw tegen de 21ste.
Kalma zegt: dit proces dwingt tot ‘nieuwe (deels internationale) vormen van democratische beïnvloeding en controle’. Deels internationale vormen van democratische beïnvloeding en controle op een proces dat bij uitstek internationaal is? Overschat de sociaal-democratie hier niet weer het nationale vermogen tot beheersing van zo'n proces?
En de internationale vormen van democratische beïnvloeding en controle die Kalma dan nog wél (deels!) toelaat - is er enige kans op dat die tot stand komen? En, zo ja, moeten zij dan Europees dan wel universeel zijn? Het gaat immers om een proces dat ook de grenzen van Europa verre overschrijdt.
Is Kalma nog vrij optimistisch over de mogelijkheden de mondialisering te beheersen, Arie van der Zwan lijkt de hoop te hebben opgegeven dat dit langs lijnen van geleidelijkheid kan: ‘Pas een beurskrach zal het einde inluiden van het nu overheersende paradigma, aangezien winnaars dan ook verliezers blijken te kunnen zijn en de maatschappelijke steun aan het paradigma komt te ontvallen.’
Dan zullen de verliezers, zo voorziet Van der Zwan, ‘zich waarschijnlijk weer als begeesterde maatschappijcritici ontpoppen, zoals we in de jaren '70 ook gezien hebben’. Dan zal ‘de dan ook te verwachten politisering’ de ondernemers ertoe brengen zich ‘maatschappelijk te accommoderen’.
Tja, als de grote Kladderadatsch komt, krijgen we, inderdaad een volkomen ander tableau. Maar is het zo zeker dat de ‘begeesterde maatschappijcritici’ dan weer een kans krijgen? Was dat na de beurskrach van 1929 ook zo? Daar hebben vooral communisme en fascisme van geprofiteerd. Het is waar: die waren ook, elk op eigen manier, maatschappijkritisch, maar dié maatschapijkritiek zal Van der Zwan wel niet bedoelen.
En zal de ‘politisering’ die hij dan verwacht, tot internationalisering - een oud sociaal-democratisch ideaal! - leiden of veeleer, zoals na 1929, tot een sauve qui peut in nationale noodmaatregelen? Hoe dan ook, Van der Zwan lijkt hier terug te grijpen naar een negentiende-eeuws concept: Karl Marx' Verelendungstheorie.
Verantwoording. De aanhef van dit artikel is niet origineel. In een artikel van Ian Davidson in de Financial Times van 23/24 oktober vond ik de passage uit Daniel Bells The End of Ideology, waarmee dit artikel begon. Ja, zij bracht mij op het idee van dit artikel. Ere wie ere toekomt.
NRC Handelsblad van 26-10-1999, pagina 9