Twee werkelijkheden
Ruim zeventien jaar geleden stuurde een lezer een artikel naar een krant waarin hij, op grond van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, aantoonde dat Nederland, bij ongewijzigd beleid, met een groeiende minderheid van Turken en Marokkanen zou komen te zitten, die, omdat zij nooit aanraking had gehad met de Nederlandse cultuur, zich nog moeilijker zou laten integreren dan Surinamers of Ambonezen.
De schrijver besprak vervolgens verscheidene mogelijkheden dit probleem aan te pakken, zonder er zelf een keuze uit te doen. Het was hem alleen maar te doen om het probleem te signaleren. De redactie van de krant nam zijn artikel niet op, omdat het, zo liet zij hem weten, ‘niet past binnen de filosofie en de liberale traditie van deze krant’. Een merkwaardige opvatting van liberalisme.
Aan dit voorval werd ik herinnerd toen ik in de krant van 14 oktober het artikel las van prof. Karel van Wolferen, die jarenlang correspondent in Japan is geweest. Daar had hij ondervonden dat de ‘officiële werkelijkheid, de dingen zoals ze behoren te zijn’, tegenovergesteld is aan de ‘substantiële werkelijkheid’, en dat de laatste niet onthuld kan worden dan op straffe van ineenstorting van de hele maatschappij.
Maar wat in Japan regel is, is hier langzamerhand ook geen uitzondering meer, zegt Van Wolferen: zo zou je ‘kunnen oproepen wat je juist wilt vermijden door op de gevaren te wijzen die de grote influx van immigranten met zich brengt. En deel integreert, maar waarschijnlijk meer dan de helft heeft problemen, die met elke generatie groter worden, omdat hun eigen cultuur verdwijnt en er geen maatschappelijke binding voor in de plaats komt’.
Maar het probleem wordt doodgezwegen, uit angst dat het anders nog groter wordt, maar ook uit angst dat de façade van de multiculturele, tolerante samenleving een mythe blijkt te zijn, wat zou kunnen uitlopen op de ineenstorting van, zo niet de samenleving, dan toch het nationale zelfbeeld. Niemand durft dat aan. In een bijschrift bij Van Wolferens artikel schrijft de redactie: ‘[...] politici en beleidsmakers voelen zich niet altijd geroepen de kenbare waarheid te verkondigen, uit angst voor maatschappelijke schade’. Het voorval van zeventien jaar geleden waarmee dit artikel begon, toont aan dat het niet alleen politici en beleidsmakers zijn die er zo over denken. Ook media maken zich daaraan schuldig.
Natuurlijk wordt deze huiver de werkelijkheid onder ogen te zien en kenbaar te maken, bedekt door de vlag van een fraai beginsel. In 1982 diende een curieuze interpretatie van het liberalisme daarvoor. Tegenwoordig - nu het probleem een omvang heeft bereikt waarvan de schrijver van toen zich nauwelijks een voorstelling had kunnen maken - is het 't antiracisme dat de erkenning van de werkelijkheid blokkeert.
Antiracisme is een hoog beginsel. In ons land is het erfenis van de bezettingstijd, waarmee ons nationale zelfbeeld innig is verbonden. Het aan te tasten zou alleen al om die reden neerkomen op een soort zelfmoord. Maar moet het ons de ogen doen sluiten dat onder andere rassen en culturen - die twee begrippen worden trouwens vaak door elkaar gehaald - op z'n minst evenveel schavuiten rondlopen als in de autochtone samenleving?
En geeft antiracisme ons het recht mensen die zich bedreigd voelen door de komst of aanwezigheid van andere groepen in hun directe omgeving, voor racist uit te maken? Waarschijnlijk zouden de Kollummers of Zwaagwesteinders zich evenzeer bedreigd voelen als er zich plotseling een paar honderd berooide Groningers - of, erger nog, Duitsers of Vlamingen - in hun buurt zouden komen vestigen.
En hebben de Kollummers helemaal ongelijk wanneer zij zich om de tuin geleid voelen door het besluitvormingsproces dat zich, ook alweer uit angst, grotendeels in het geheim heeft voltrokken? De media die anders steeds op de bres staan wanneer het om de geringste inbreuk op de democratie gaat, vonden het in dit geval blijkbaar doodnormaal. En, als om de verontruste Kollummers nog een trap na te geven, werd nog overwogen na te gaan of de protesteerders zich ook aan racistische opmerkingen schuldig hadden gemaakt en deswege voor de rechter gesleept zouden kunnen worden.
In Nederland wordt van alles en nog wat gedoogd, maar dát niet! In Nederland worden criminelen begeleid door sociale werkers en reclasseerders, maar voor alles wat maar even - terecht of onterecht - als racisme geconstrueerd kan worden, gelden geen verzachtende omstandigheden. De machten in deze staat, incluis de media, lijken versteend door angst voor racist uitgemaakt en dus uit de natie gebannen te worden.
Het is allemaal wel verklaarbaar: het is naoorlogs verzet. Wie in de oorlog niet ‘goed’ kon zijn (bijvoorbeeld omdat hij toen nog niet geboren was), is het nu dubbel en dwars. Ook anti-Duits gedrag of uitlatingen bij de jeugd kunnen daarop grotendeels teruggevoerd worden. Daar komt het schuldgevoel bij van een natie die beseft tijdens de Tweede Wereldoorlog tekortgeschoten te zijn in de hulp aan het vervolgde joodse volksdeel en dit tekort goed wil maken door overal racisme te ruiken. Wie daar aarzelingen over heeft, is zelf racist. Zo wordt een beginsel dat geboren is uit verzet tegen vervolging, zelf een instrument van vervolging.
Maar is het wel de natie die zo reageert? Of is het eerder 't spraakmakende deel ervan - dat meestal eerder binnen de grachtengordel of op de Gooise matras woont dan in de buurt van een asielzoekerscentrum? Als dat zo is, dan kunnen we nog wat beleven wanneer, om Van Wolferens woorden te gebruiken, de ‘substantiële’ werkelijkheid zich niet langer laat dekken door de ‘officiële’ werkelijkheid.
NRC Handelsblad van 22-10-1999, pagina 7