Integratie in Newspeak
In de opleiding van onze toekomstige diplomaten zal voortaan minder aandacht besteed worden aan het bijbrengen van kennis dan aan dat van praktische vaardigheden, zo is onlangs bekendgemaakt. Kennis van de taal van hun eigen bewindslieden zal toch altijd wel nodig blijven, mogen we aannemen. Of is dat ook eerder een kwestie van vaardigheid?
Die vraag kwam bij mij op bij het lezen van een artikel van staatssecretaris van Buitenlandse Zaken D.A. Benschop in Het Financieele Dagblad van 8 oktober. Hierin schetst hij de ‘contouren van een nieuwe wijze van (Europese) integratie’, want de ‘klassieke modellen’, waaronder het federalistische, zijn ‘ruimschoots ingehaald door de tijd’.
Dat laatste is begrijpelijk. Niemand spreekt meer over een Europese federatie als een doel waarnaar gestreefd moet worden, hoewel er misschien wel even aan herinnerd mag worden dat, toen Bolkestein in 1991 tot die conclusie was gekomen en deze luid uitsprak, het huis te klein was. Het was alsof hij in de kerk gevloekt had. Nu zegt Benschop hetzelfde tussen neus en lippen door, en geen protest wordt gehoord.
Maar wat is er nu in de plaats gekomen van het achterhaalde federalistische model? Wat is die ‘nieuwe wijze van integratie’? Die komt volgens Benschop neer op ‘uitdagen en vergelijken’. ‘We moeten meer inzetten op wederzijdse beïnvloeding en sturing door middel van “benchmarking”, “score boards” en “peer review”.’ Dat zijn de ‘moderne technieken’ die op de integratie worden losgelaten.
Voor wie dit niet dadelijk helemaal duidelijk is, preciseert hij: ‘De “integratie nieuwe stijl” vormt een samenspel van instrumenten om elkaar uit te dagen maximale prestaties te leveren. Een formeel en informeel spel van bench marking, peer pressures en best practices.’ De aanhalingstekens zijn nu weggelaten. Blijkbaar behoren die woorden nu tot het Nederlands, voor iedereen begrijpelijk.
Dat ‘mondialisering, informatisering en wereldwijd zakendoen tot een andere samenleving geleid’ hebben en de oude integratiemodellen uit de jaren '50 ongeschikt hebben gemaakt, is duidelijk. In zijn Fin de la démocratie kwam Jean-Marie Guéhenno al in 1993 tot die conclusie. Maar die ‘nieuwe stijl van integratie’ van staatssecretaris Benschop blijft nog wazig - althans voor degeen die zijn taal niet kent.
Wie de nieuwe mogelijkheden van die ‘andere samenleving’ van de mondialisering wil benutten, is, aldus Benschop, ‘in eerste instantie op zoek naar zekerheid, identiteit en geborgenheid. Alleen als daarop kan worden teruggevallen, bestaat de bereidheid om de competitie op wereldschaal aan te gaan en de bijbehorende risico's te aanvaarden. Daar ligt een taak voor de overheid.’
Als Benschop hiermee bedoelt te zeggen dat de mensen alleen bereid zullen zijn de risico's van de mondialisering te aanvaarden, als ze verzekerd zijn van het behoud van eigen identiteit en geborgenheid en dat het de taak van de nationale overheden is daarvoor te zorgen, dan kunnen we met hem akkoord gaan. Maar dat staat er niet.
‘Burgers willen ook dat Europa een rol speelt.’ Is dat werkelijk zo? De opkomst bij de Europese verkiezingen lijkt dat niet te bevestigen. ‘Europese samenwerking kan ons krachtiger positioneren in een globaliserende wereld.’ Oppervlakkig beschouwd, is dat zo (even in het midden gelaten wie met ons bedoeld is), maar maakt een ‘globaliserende wereld’ niet, behalve de integratiemodellen van de jaren '50, ook het hele concept van Europese integratie, al dan niet nieuwe stijl, tot een achterhaald concept? Dàt is de grote vraag.
Maar goed, laten we aannemen dat ‘Europa ons’ (daar heb je weer dat ons) ‘competitiever maken’ kan in een ‘globaliserende wereld.’ Hoe kan het dat? ‘Door uit onderlinge vergelijking lering te trekken’, zegt Benschop. ‘Binnen Europa komt [...] één “binnenlandse ruimte” tot stand, waarbinnen we onderling kunnen afmeten welke beleidsideeën en -ervaringen de beste zijn. Zo ontstaat een nieuwe stijl van integratie, gericht op samenwerking en competitiviteit tegelijk.’
Dat is dan blijkbaar dat ‘formele en informele spel van bench marking, peer pressures en best practices’ dat de ‘integratie nieuwe stijl’ uitmaakt, maar in feite zijn we, wat duidelijkheid betreft, even ver van huis. Wanneer hij besluit: ‘Europese integratie blijkt minder eenduidig, meer hybride’, dan kunnen we het dan ook, op zijn woorden afgaand, van harte met hem eens zijn.
Hij noemt het ook ‘een Derde Weg op Europees niveau’ - kennelijk zinspelend op de ideeën die in de Europese sociaal-democratie in omloop zijn sinds het oude model van staatsinmenging gefaald heeft, in elk geval niet houdbaar blijkt in een door het marktdenken beheerste wereld. Maar die ideeën blijven, ook als ze geconcretiseerd zijn zoals in het papier dat Tony Blair en Gerhard Schröder hebben geproduceerd, eveneens rijkelijk vaag.
‘Daadwerkelijke integratie moet voorop staan, in plaats van oude institutionele debatten’, zo luidt Benschops finale. Uitstekend, maar op die oude institutionele debatten had de democratie tenminste nog enige greep. Met het hybridische proces dat Benschop schetst, zal dat veel moeilijker zijn. Het is dan ook opmerkelijk dat hij de kwestie van de democratische verantwoording onbesproken laat. Is de democratie ook achterhaald?
In elk geval lijkt het onvermijdelijk dat, als de burgers de problemen van de Europese integratie voorgeschoteld krijgen in het Newspeak van staatssecretaris Benschop, hun vervreemding en onverschilligheid alleen maar groter zullen worden.
NRC Handelsblad van 15-10-1999, pagina 9