Zijn er zo? Zo zijn er! Met dank aan Alexander Verhuell 1822-1897
Het lijkt wel alsof ik door mijn studententijd achtervolgd word. Een teken van senescentie? Ik ken leeftijdgenoten die hun studententijd nooit ontgroeid zijn en, wanneer zij aan het graf van een vriend een paar woorden moeten zeggen, alleen herinneren aan zijn exploten als student, alsof die man niet daarna nog een heel leven geleid heeft. Voltrekt zich bij mij een omgekeerd proces en keer ik naar die tijd terug?
Wat is de aanleiding tot die sombere gedachten? In de Volkskrant van 26 augustus stond een groot artikel van Sander van Walsum over het studentenleven als één grote grap. Over dit artikel zelf wil ik het nu niet hebben. Het waren de illustraties erbij die bij mij herinneringen wekten, want zij beeldden scènes uit het Leidse studentenleven uit, en dat heb ik meegemaakt.
De grootste illustraties waren van Johan C. Braakensiek (1858-1940) bij een latere uitgave van Studententypes van Klikspaan (= J. Kneppelhout, 1814-1885), een tijd dus die ik niet heb meegemaakt. Maar daartussendoor waren er drie, kleinere fragmenten uit een foto van latere tijd. Ik herkende die onmiddellijk, want aan het feest waarvan die snapshots getuigen, heb ik meegedaan. Sterker: ik sta er zelf op, zij het in de lengte doormidden gesneden.
Maar ook vele van de anderen op die verknipte foto herken ik. Zo zie ik op één fragment een latere hoogleraar in de geologie en een latere officier van justitie. Op een ander iemand die een paar jaar later als SS'er aan het Oostfront zou sneuvelen en vlak achter hem, als ik me niet vergis, zijn tegenvoeter (maar toen vriend) de ‘soldaat van Oranje’ (het zou me niet verbazen als die foto aan het gelijknamige boek van S.E. Hazelhoff Roelfzema ontleend was).
Wat was de oorzaak van de uitbundige vreugde die uit aller gezichten straalt? Het was het feit dat de oorlog, die gevreesd werd, niet zou uitbreken. Die middag van 28 september 1938 immers was het bericht doorgekomen dat in München een akkoord was gesloten waarbij Frankrijk en Engeland erin toestemden dat Tsjechoslowakije grote delen van zijn gebied aan Duitsland zou afstaan. De oorlog, die dreigde, ging niet door.
Het was, zoals we nu weten, uitstel van executie. Een jaar later brak de oorlog wél uit - een oorlog die de levensloop van de in 1938 nog juichende studenten beslissend zou beïnvloeden. Maar dat wisten we, ja vermoedden de meesten onzer, toen nog niet. Zelfs het lot van Tsjechoslowakije, dat een halfjaar later helemaal door Hitler opgeslokt zou worden, deerde ons niet. We moeten het nu met schaamte erkennen.
Als we goed kijken, zien we op die verknipte foto nog meer: sommige van de studenten zijn kaal en dragen geen das. Het zijn de groenen van dat jaar, die op die dag geëmancipeerd waren - waarschijnlijk vervroegd wegens de internationale toestand, die die ochtend nog dreigend geleken had. (Sociëteit Minerva was ook tot die middag door de militairen gerequireerd geweest.)
Wie denkt dat het artikel van Sander van Walsum, dat zo overvloedig door beelden uit het Leidse leven geïllustreerd is, dan ook wel voornamelijk over Leiden zal gaan, vergist zich. Het is niet Leiden, maar Utrecht waaraan Van Walsum de meeste voorbeelden van het studentenleven ontleent. (Geen wonder misschien, want in deze eeuw zijn er ten minste twee rectores van het Utrechtse studentencorps geweest die ook Van Walsum heetten.)
Welke indruk krijgt de lezer van dit artikel? Dat er, ondanks alles wat er in de laatste zestig jaar in de wereld, en in Nederland, gebeurd is, weinig is veranderd in het corporale studentenleven. Goed, er zijn geen hospita's meer die hun meneer thee op bed brengen en de lunch verzorgen, en in sommige corpora zijn meisjes toegelaten, maar binnen de muren van de sociëteit blijft, zo is de indruk, het leven grosso modo hetzelfde als vroeger.
Ja, het lijkt wel (hoewel Van Walsums artikel die indruk niet geeft) alsof het er allemaal nog geforceerder toegaat dan toen. De groenen worden weliswaar niet meer kaalgeschoren - een heel late reactie overigens op de associatie met de concentratiekampen die dit wekte, want in Leiden gebeurde dit pas in 1970 - maar dat betekent niet dat de groentijd minder zwaar is. Zwaarder eerder, als ik de verhalen mag geloven.
Als rechtvaardiging voor de groentijd wordt (en werd) altijd gegeven dat die zo'n opvoedende waarde heeft. Dat is de grootste flauwekul. Als de student in de groentijd iets leert, dan is het zich drukken, niet opvallen. Anders krijgt hij het hard te verduren.
Zo heeft de ‘soldaat van Oranje’ een extra zware groentijd gehad. Waarom? Omdat hij, voordat hij in Leiden aankwam, een boek had geschreven over een reis naar Amerika. Nu, dat heerschap zouden ze wel eventjes op zijn plaats zetten! Hij werd gered door een bierglas dat (nog wel door de praeses van het corps) naar zijn hoofd gegooid werd. Sindsdien liep hij met tulband om zijn hoofd rond en werd hij als ‘attestfoet’ gespaard. (Die praeses zou overigens een paar jaar later slachtoffer van het Englandspiel worden.)
't Is allemaal weinig verheffend, en een grap is er ook moeilijk in te zien. En dat was nog in de tijd dat het aantal groenen per jaar ongeveer honderd was. Toen was, zij het met moeite en goede wil, individuele ontgroening nog mogelijk. Nu komen ze in veel grotere aantallen aan. In Groningen dit jaar: tussen de vier- en vijfhonderd.
In die omstandigheden kan een ontgroening slechts massaal, en zonder aanzien des persoons, gebeuren en wordt zij een speeltuin voor allerlei minder fraaie instincten bij ouderejaars, zoals machtswellust, leedvermaak (zo niet kwelzucht) en, vooral bij degenen die het jaar tevoren slachtoffer waren, inhaalbehoefte gekoeld op onschuldigen.
Het is pas na de groentijd, wanneer de groen geëmancipeerd is, dat hij zijn persoonlijkheid kan bewijzen. Hij staat dan op voet van gelijkheid met de ouderejaars. Dat is een (niet fysiek, maar mentaal) veel zwaardere proef dan de groentijd - een proef die hij in het latere leven ook meermalen zal moeten doorstaan.
Overigens is de massaliteit van het hedendaagse corpsgebeuren natuurlijk een gevolg van de gegroeide welstand, die maakt dat nu mensen hun kinderen corpslid laten worden die vroeger zelf misschien niet eens konden gaan studeren. In zoverre is die massaliteit een soort democratisering, een democratisering evenwel die de elitaire mores van de corpora heeft overgenomen en zelfs hier en daar vergroofd.
Nee, als er iets ten goede is veranderd sinds, grofweg, de oorlog, dan is het dat in sommige corpora de kleinkunst is opgebloeid. Van Walsum noemt Bram Vermeulen en Freek de Jonge in Leiden (hij had ook Jaap Fischer, Paul van Vliet en Floor Kist kunnen noemen), Don Quishocking in Amsterdam en Purper in Utrecht. ‘Kleinkunst en studentenleven horen onlosmakelijk bij elkaar’, schrijft hij. Nu, dat was in mijn tijd niet zo.
NRC Handelsblad van 31-08-1999, pagina 7