Ahistorische schuldbelijdenissen
Hoe lang worden wij verwacht boete te doen voor de zonden van onze voorvaderen? Als wij de God van het Oude Testament ten voorbeeld nemen, dan wordt de ongerechtigheid der vaderen bezocht aan de kinderen, aan het derde en het vierde geslacht. In krasse tegenstelling daartoe staat het ‘vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren’ van het nieuwtestamentische Onze Vader.
Het is niet zeker dat het eerste gebod niet meer beantwoordt aan de menselijke natuur dan het tweede. De geschiedenis toont, tot aan het Kosovo van vandaag, meer voorbeelden van wraakzucht en vergelding dan van vergevingsgezindheid. De mens immers is, zo leert ons de Heidelbergse Catechismus, geneigd tot alle kwaad.
Daarom lijken, op het eerste gezicht, die christenen logisch te handelen die de moslims excuses willen aanbieden voor wat tijdens de kruistochten - dus in de twaalfde en dertiende eeuw - hun is aangedaan, onverschillig of de voorvaderen van de moslims - om niet te spreken van de huidige - al dan niet ook een beetje boter op hun hoofd hebben.
Zeker, de christenen hebben toen flink huisgehouden in het heilige land en op weg daarheen, maar is het niet enigszins overdreven daarom nu plotseling, na zeven- à achthonderd jaar, het boetekleed aan te trekken? Bovendien: hebben de moslims om zo'n mea culpa gevraagd? Dat lijkt toch wel een belangrijk criterium. Even belangrijk lijkt de vraag of het gebaar, gevraagd of niet, in goede aarde valt. Kennen de moslims het begrip van de schuldbelijdenis jegens anderen? Zo niet, dan zou het gebaar wel eens helemaal verkeerd begrepen kunnen worden. Ja, er zou een duivels complot achter gezocht kunnen worden.
Boetedoening, schuldbelijdenis ontstaat vaak eerder uit een behoefte van degene die boete wil doen dan uit een behoefte van degene voor wie dat gebaar bestemd is. Schuldbelijdenis lucht op, maar de ander zit dan vaak met de gebakken peren, wanneer hij of zij zich van de misstap die beleden wordt, helemaal niet bewust was. De een is een last kwijt, de ander heeft er een bij gekregen.
Dat geldt in de relaties tussen mensen. Waarom zou het niet ook voor de relaties tussen volken gelden? Zo was het opmerkelijk hoe weinig de Indonesiërs, eenmaal hun onafhankelijkheid bereikt en hun gezag over het hele voormalig koloniale territoir gevestigd hebbend, over 't algemeen de Nederlanders het verleden bleven nahouden. De toen begane misdaden behoorden nu eenmaal tot het kolonialisme, en nu dat voorbij was, was er geen reden erover te blijven zeuren. Er waren Nederlanders die, vanuit hun eigen schuldcultuur, de Indonesiërs tot een andere houding probeerden te bekeren, en zeker aarzelden de Indonesiërs niet Nederlanders aan dat verleden te herinneren wanneer zij - zoals minister Pronk - hardnekkig kapittelden om zijn mensenrechtenbeleid. Maar over het algemeen getuigde de Indonesische houding van een wijsheid waar wij een voorbeeld aan hadden kunnen nemen in ons gedrag tegenover anderen.
In het Nederlands Dagblad van 21 juli houdt dr. A.A. Spijkerboer, hervormd emeritus predikant, zich ook met deze kwestie bezig. Hij doet dit natuurlijk vanuit een inspiratie die wij niet hoeven te delen, maar dat hoeft ons niet te beletten te vinden dat hij een paar rake dingen zegt.
Ook hij vindt, sprekend over de behoefte om vergeving te vragen voor wat de kruisvaarders in het Midden-Oosten hebben aangericht, de kruistochten ‘wel erg ver weg’, maar stelt bovendien de vraag: ‘is het niet een beetje vrijpostig om schuld te gaan belijden voor wat je verre voorouders hebben misdaan? Je kunt hun niet meer vragen of ze het daarmee eens zijn, en dat is toch wel een voorwaarde voor een waarachtige schuldbelijdenis.’ Zo'n gebaar is dus niet alleen vrijpostig, maar zelfs een beetje goedkoop, zou ik zeggen.
Laten we liever dichtbij huis blijven, zegt Spijkerboer, en zo komt ook hij op het voorbeeld Indonesië, waaraan hij de slavenhandel toevoegt. Geen liefdadige ondernemingen, maar ‘moeten wij voor al die dingen schuld gaan belijden? Hoe is die schuld dan verdeeld? Is een landarbeider die in Groningen 's zomers van zonsopgang tot zonsondergang moest zwoegen even schuldig als de Heren Zeventien van de Verenigde Oost-Indische Compagnie of als een Rotterdamse reder die een fortuin verdiende aan de slavenhandel?’ (Waarom juist een Rotterdamse reder?) En hij eindigt: ‘Een oordeel over onze voorouders uitspreken is zo moeilijk niet. Minder makkelijk is het de vragen te beantwoorden waarvoor God ons in onze tijd stelt.’ Een niet-gelovige zou het misschien iets, maar niet wezenlijk anders zeggen.
Tien dagen later hield historicus prof. A.Th. van Deursen zich in hetzelfde dagblad ook met deze kwestie bezig. Volgens hem is die behoefte aan historische schuldbekentenissen tamelijk jong. Naar zijn mening ‘is ze pas ontstaan toen de kennis van de geschiedenis begon af te nemen. Wie de geschiedenis kan overzien, is in staat de gebeurtenissen in hun verband te plaatsen. Hij begrijpt waarom de dingen zo zijn gegaan en krijgt oog voor beide kanten van de zaak.’
Maar ‘de laatste dertig jaar wordt zo'n overzicht ons niet meer bijgebracht. Het verleden komt nu op ons af als een grote verzameling losse, ongeordende feiten, waarin we geen samenhang zien.’ Dan gaan we ons verbazen over sommige daden van onze voorvaderen, worden we er zelfs boos of beschaamd over. En dan ontstaat bij sommigen die behoefte aan historische - eigenlijk ahistorische - schuldbelijdenis.
Wat de kruistochten betreft, die hoef je niet goed te praten, maar je kunt ze ook zien als tegenoffensief (dat overigens mislukt is). Waren de moslims enkele eeuwen tevoren niet tot Poitiers, diep in Frankrijk, doorgedrongen en hebben ze niet van 711 tot ca. 1250 over Spanje geheerst? Verwijten de Spanjaarden hun dit nu? Zo neen, dan is er ook geen reden voor excuses om die kruistochten.
NRC Handelsblad van 13-08-1999, pagina 7