De valstrik van het universalisme
Hoe verenigen we vrede met het opkomen voor mensenrechten? Of legitiem geweld met het leed dat het onschuldigen onvermijdelijk toebrengt? Dit dilemma staat weer levensgroot voor ons, en vooral voor degenen die, meer nog dan anderen, geweld in beginsel afwijzen. Den Uyl sprak van een ‘nederlaag’ wanneer hij als minister-president een beroep op geweld had moeten doen, zoals bij de Ambonese treinkaping.
Hoewel iemand niet links hoeft te zijn om gevoelig te zijn voor dit dilemma, is het waar dat links over het algemeen meer bezwaren heeft tegen het gebruik van geweld dan rechts. Daarom kan het de ironie van de geschiedenis genoemd worden dat het nu grotendeels politici aan de linkerkant van het politieke spectrum zijn die verantwoordelijk zijn voor het geweld dat tegen Servië wordt gebruikt: Clinton, Blair, Jospin, Schröder, Fischer, Kok.
Van hen heeft Clinton zich in zijn jonge jaren onttrokken aan militaire dienst in Vietnam en hebben Schröder en Fischer op de barricaden gestaan tegen de kruisraketten (waar Kok destijds ook tegen geprotesteerd heeft). Nu nemen ze een soortgelijk standpunt in als de leiders die ze toen bestreden.
Het dilemma zou niet zo groot hoeven te zijn als er niet bij links, zoals Niall Ferguson in de Financial Times van 3 april schrijft, de ‘fatale combinatie’ bestond van verheven doeleinden en onvoldoende middelen, met het gevolg dat links er ‘constant een potje van maakt wanneer het overgaat tot geweld in zijn buitenlandse politiek’. De rechtse Bush zorgde er tenminste voor dat hij bij zijn luchtacties tegen Irak een formidabel leger bij de hand had.
Er zijn weinig politici die bereid zijn de consequenties van dit dilemma te doordenken, maar Jean-Pierre Chevènement, de Franse minister van Binnenlandse Zaken, die zich op de linkervleugel van de op zichzelf al linkse regering-Jospin bevindt, is er een van. Vorige week legde hij zijn collega's enkele gedachten voor.
Het zijn gedachten die hij ontleend had aan een boek van de Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger waarvan de titel luidt: Aussichten auf den Bürgerkrieg (1994). De tekst luidt (uit het Frans vertaald):
‘De universalistische retoriek maakt geen onderscheid tussen wat dichtbij en wat ver ligt. De idee van de mensenrechten legt aan eenieder principieel een onbeperkte verplichting op. Daardoor onthult zij haar theologische kern, die alle secularisering heeft overleefd. Iedereen is geacht verantwoordelijk te zijn voor allen. Deze wens houdt de plicht in gelijk te worden aan God, want het is een wens die alomtegenwoordigheid, zelfs almacht veronderstelt.
Maar aangezien al onze mogelijkheden hun grenzen hebben, wordt de spagaat tussen noodzaak en werkelijkheid alleen maar groter. Spoedig vervalt men, objectief gesproken, tot farizeïsme en blijkt het universalisme, moreel gesproken, een valstrik te zijn. [...] Het is tijd afstand te doen van hersenschimmen van een morele almacht. Niemand - geen gemeenschap en geen individu - kan zich er blijvend aan onttrekken de verschillende graden van verantwoordelijkheid te onderzoeken en prioriteiten vast te stellen. Gradualisme en vaststellen van prioriteiten zijn slechts het minste kwaad.’
Nu heeft Chevènement zich in 1991, toen hij minister van Defensie was, al tegen de Golfoorlog verzet en is hij om die reden zelfs afgetreden. Hij kan dus geacht worden deze woorden te gebruiken om tegen de actie tegen Servië te protesteren. Maar het gaat niet om Chevènements motieven, maar om de waarheid (of onwaarheid) van die woorden. Het is onbetwistbaar dat de politicus die verantwoordelijkheid draagt, daarin uitgedaagd wordt na te denken over de grenzen van wat hij, in elk gegeven geval, kan verantwoorden. Hij kan niet volstaan met het uiten van mooie gevoelens.
Wat betekent dit in de concrete situatie van vandaag? In hetzelfde nummer van Le Monde (3 april) waarin de door Chevènement geciteerde woorden stonden, schrijft Pascal Boniface, directeur van het Institut de relations internationales et stratégiques, dat we in Kosovo de keus hebben tussen twee houdingen.
‘De ene is de morele houding. Die komt er op neer ideale oplossingen op papier te zetten. Deze leiden in feite tot een verergering van de toestand wegens hun toepasselijkheid. Zo kunnen we vasthouden aan principiële standpunten tot de laatste Kosovaar dood is. Men kan echter ook voldoende realist zijn om te begrijpen dat er op korte termijn geen massale interventie van grondtroepen zal zijn - of men dat nu toejuicht dan wel betreurt - en dat zo'n interventie op middellange termijn erg onzeker blijft.’
Wat zijn de kansen op een interventie van grondtroepen? Rationeel gesproken (dit voorbehoud is nodig): heel klein. Geïntervenieerd zou moeten worden hetzij uit Albanië, dat de nodige infrastructuur voor een grootscheepse operatie mist, hetzij uit Macedonië, dat van zee afgesloten is (en er trouwens waarschijnlijk niet voor zou voelen als basis te dienen). Bovendien zou zo'n operatie voorbereid moeten worden terwijl in hetzelfde gebied tegelijkertijd een andere grootscheepse operatie aan de gang is: het verzorgen en evacueren van honderdduizenden vluchtelingen.
Blijft dus over - tenzij Miloševic zou capituleren - het ook door Boniface bepleitte alternatief: voortzetting van de luchtoperaties, ook als dat de Kosovaren, om wie het allemaal is begonnen, niet veel zal helpen. Het doel van de luchtoperaties is dan stilzwijgend verschoven van hulp aan Kosovaren naar afstraffing van Miloševic - op zo'n manier dat andere gangsters zich wel tweemaal zullen bedenken alvorens een voorbeeld aan hem te nemen.
Maar ook dit, enige, alternatief zal geen panacee zijn. Servië heeft deze eeuw al vaker zijn centrale gezag vernietigd gezien, laatstelijk in 1941, toen de Duitsers het Joegoslavische leger van de kaart veegden en intussen ook Belgrado zwaar bombardeerden. De Serviërs trokken toen de bergen in, waar zij vier jaar lang enkele divisies bonden, die de Duitsers elders goed hadden kunnen gebruiken (bijvoorbeeld aan het invasiefront in Normandië). Zoiets kan weer gebeuren. Daarnaast is er de mogelijkheid dat in het Westen grote delen van het publiek niet bestand blijven tegen de aanblik, avond aan avond, van brandende Servische steden. Er zou op den duur zelfs sympathie voor de underdog kunnen ontstaan, terwijl de eigenlijke underdogs de Kosovaren zijn. Maar hun ellende wordt nu al vaak toegeschreven aan de bombardementen op Servië. Een verwisseling van oorzaak en gevolg, maar het publieke geheugen is nu eenmaal kort.
Als dit zou doorzetten - en de eerste verschijnselen van deze twijfel zijn al zichtbaar - dan zou dit wel eens het begin van het einde van de NAVO kunnen inluiden. Het is bijna zeker dat de NAVO, door de operatie tegen Servië te ondernemen, zichzelf heeft overschat, dus de grenzen van wat zij verantwoorden kan niet in acht heeft genomen, maar welke verantwoordelijke politicus zou om die reden de desintegratie durven riskeren van de enige internationale organisatie die tanden heeft?
NRC Handelsblad van 06-04-1999, pagina 9