Een nederlagenstrategie?
Slobodan Miloševic is op het ogenblik bij het Nederlandse publiek, en bij de Nederlandse regering, niet bepaald een erg populaire figuur. En toch is het standpunt dat hij inzake Kosovo verdedigt, precies hetzelfde als dat hetwelk Nederland vijftig jaar geleden inzake Indonesië innam.
Kosovo is een provincie van Servië, zegt Miloševic. Het buitenland heeft dus niets te maken met wat de regering in Belgrado daar uitspookt. Dat is het recht van de soevereine staat. Ook Nederland nam in 1945 het standpunt in: wij hebben de soevereiniteit over Nederlands-Indië, wij hebben dus het recht vrijelijk over de status van dat gebied te beslissen. Het buitenland heeft daar rechtens niets mee te maken.
Natuurlijk zijn er verschillen. In de eerste plaats heeft Nederland dit standpunt niet lang ongerept kunnen handhaven. Al heel gauw moest het inmenging van de buitenwereld - in de vorm van de Verenigde Naties - aanvaarden. Niettemin heeft het tweemaal, tegen de zin van de VN, oorlog gevoerd tegen de Indonesische opstandelingen. Om de fictie van de soevereiniteit te handhaven, werden die oorlogen politiële acties genoemd.
Er is ook verschil in machtsverhoudingen. Nederland kwam in 1945 zelf berooid uit een vijfjarige Duitse bezetting te voorschijn. Het was, voor zijn economisch herstel en zijn bewapening, grotendeels afhankelijk van, eerst, het Verenigd Koninkrijk en, later, de Verenigde Staten. Vooral het laatste land had ons daardoor in de houdgreep.
Uiteindelijk moest Nederland het hoofd in de schoot leggen. Militair had het zich wel superieur aan de Indonesiërs getoond, maar tegen hun guerrillatactiek bleek het niet opgewassen. Bovendien hadden ‘onze jongens’ ook niet de traditie van vechtlust die de Serviërs in het bloed zit. Toch heeft die oorlog in Indonesië nog vier jaar geduurd - met pauzes voor wapenstilstand en onderhandelingen.
Zal de overweldigende overmacht in de lucht die de NAVO nu Servië laat voelen, binnen een paar weken klaarspelen wat de ‘internationale gemeenschap’ vijftig jaar geleden tegen het berooide en in wezen vreedzame Nederland vier jaar kostte? Zelfs als de NAVO op den duur grondtroepen zou inzetten om haar doel te bereiken - iets wat op het ogenblik niemand wil - zou zij tegen Servië nog een harde dobber hebben.
Zeker, ook hier gaat de vergelijking niet helemaal op. Tijdens die vier jaar dat de Indonesische kwestie duurde, heeft de buitenwereld nooit gewapenderhand ingegrepen om Nederland tot andere gedachten te brengen. De wapens die zij gebruikte, waren voornamelijk een vliegverbod over India en, van Amerikaanse kant, de dreiging van stopzetting van Marshallhulp, die Nederland toen niet kon missen.
En tenslotte had Nederland, te beginnen met koningin Wilhelmina's toespraak van 7 december 1942, Indonesië al in principe de onafhankelijkheid beloofd. Het conflict ging dus eigenlijk niet om het beginsel, maar om de modaliteiten: de vorm van die onafhankelijkheid, de staatsvorm van het onafhankelijke Indonesië, de toekomst van Nederlands economische belangen. Dit alles spreekt in het conflict om Kosovo geen enkele rol. Anders gezegd: Servië gaat het in Kosovo alleen om de macht.
Die macht wordt nu belichaamd door Miloševic. Het gaat dus niet alleen om Serviës macht in Kosovo, maar ook om Miloševic' persoonlijke macht. Die zal hij niet zo gauw bereid zijn op te geven - zelfs als zijn land platgebombardeerd zou zijn. De Frankfurter Allgemeine bepleit dan ook, in het hoofdartikel van 23 maart, dat de NAVO hem persoonlijk zal proberen te raken. ‘In het geval van Gaddafi heeft die boodschap gewerkt.’
Inderdaad heeft de Libische leider zich nogal koest gehouden sinds Amerikaanse vliegtuigen hem, een paar jaar geleden, bijna in zijn tent te pakken hebben gekregen. Maar of zo'n operatie de oplossing biedt? Zij werd vijftig jaar geleden ook wel tegen Soekarno bepleit. Alsof daarmee het probleem van het nationalisme - toen in Indonesië, nu in Servië - uit de wereld geholpen zou zijn!
Een tegenovergestelde redenering is ook te verdedigen. In elk land berust de macht van de machthebber in laatste aanleg op factoren die eigen zijn aan dat land, aan zijn geschiedenis, zijn tradities, zijn mythes. Dat is in Servië ook het geval. In het artikel van Peter Michielsen in Z van 27 maart hebben we kunnen lezen hoezeer die mythe die Servië bijeenhoudt, te maken heeft met niet een overwinnaar, maar een nederlaag die de Serviërs geleden hebben, en wel de nederlaag die zij in 1389 op het Merelveld (Kosovo Polje) tegen de Turken leden - het begin van vijf eeuwen Turkse overheersing.
Hieruit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat in het zelfbeeld van de Serviërs de nederlaag - maar dan wel de heroïsche nederlaag - tegen een overmachtige vijand is ingecalculeerd. Degeen die zo'n nederlaag lijdt - en dat was in 1389 tsaar Lazar - gaat de geschiedenis niet in als lafaard of mislukkeling (zoals Napoleon III na Sedan of Wilhelm II in 1918) maar als held. Hier kan alweer een parallel worden getrokken met Nederlands recente geschiedenis. Minister van Buitenlandse Zaken Luns was nooit zo populair als toen hij, in 1962, na jaren van hardnekkig verzet Nieuw-Guinea aan Indonesië moest afgeven. Vanwaar die populariteit? De nederlaag van het kleine Nederland tegen machtige tegenstanders was ingecalculeerd in het Nederlandse zelfbeeld: klein, maar dapper. Daarom werd Luns die nederlaag niet kwalijk genomen: hij had zich, in de ogen van vele Nederlanders, tenminste dapper gedragen.
Maar terug naar Servië. De correspondent van de New York Times in Belgrado knoopt, in een artikel dat hij zelf schreef vlak voordat hij uitgewezen werd, vast aan die Servische traditie waarin de nederlaag zo'n grote rol speelt. Hij acht het niet onmogelijk dat Miloševic daarop speculeert voor het behoud van zijn macht: een afgang aan de conferentietafel zou hem nooit vergeven worden, een nederlaag tegen een overmachtige vijand zou hem in Servië tot eer strekken en zijn macht kunnen redden.
Als de macht van een machthebber ten slotte berust op factoren eigen aan zijn land, dan moet ook de machtsaanwending tegen die machthebber rekening houden met die factoren. Zo zou het kunnen zijn dat het welslagen van de NAVO-operatie tegen Servië in laatste aanleg afhangt, niet van het verdwijnen, maar van het aanblijven van Miloševic. Ondertussen zou Servië dan wel geruïneerd zijn en Kosovo, om het eufemistisch uit te drukken, etnisch gezuiverd.
Met andere woorden: volgens deze logica zou Miloševic, in de ogen van zijn volk eervol gezwicht voor de overmacht van de NAVO, afstand kunnen doen van een groot, maar grotendeels ontvolkt stuk Kosovo. Dit resultaat zou dan wel ongeveer neerkomen op wat een Amerikaanse generaal in de Vietnamese oorlog berichtte: ten einde het dorp te kunnen bevrijden moesten wij het vernietigen. Het ziet er echter naar uit dat het ‘etnisch gezuiverd’ Kosovo sowieso het resultaat zal zijn - wat ook het lot van Miloševic zal zijn. Het proces is nu al aan de gang en kan spoedig voltooid zijn. Wat dat betreft is de NAVO-operatie nu al mislukt, want haar doel was het moorden in Kosovo te stoppen. Kan zij daarom beter gestaakt worden? Nee, want dan zou de NAVO volstrekt ongeloofwaardig worden. Dat zou nog niet tot haar einde hoeven te leiden, maar het zou dan op z'n minst duidelijk zijn dat zij, na het einde van de Koude Oorlog, niet een nieuwe reden van bestaan heeft weten te vinden.
Dat overigens behoud van de NAVO, die een middel van een Europees-Amerikaanse belangengemeenschap is, langzamerhand een doel van de operatie tegen Servië aan het worden is, tekent het absurde van de tegenwoordige toestand. De belangengemeenschap staat onder grote druk.
NRC Handelsblad van 30-03-1999, pagina 9