Vakanties in Beekhuizen
HaverSchmidt en Beekhuizen: twee begrippen die tot weemoed stemmen - mij althans. De eerste is beter bekend als de student-dichter Piet Paaltjens, wiens schijnbaar onbezorgde poëzie een ondertoon van melancholie heeft. Maar ook zijn latere, onder eigen naam verschenen vertellingen drukken een heimwee naar een voorgoed vervlogen jeugd uit.
Wie, bijvoorbeeld, zijn vertelling Mijn broertje - de dood van een kind, gezien door de ogen van zijn broertje - met droge ogen uit kan lezen, noem ik hardvochtig. Geen wonder dat de schrijver, predikant in Schiedam, het leven ten slotte niet aankon en er een einde aan maakte.
Dit gebeurde in een huis aan de Lange Haven, waar enkele jaren later een grootvader van mijn kinderen als jongen opgroeide. Dat toeval vergrootte de aantrekking die deze tragische figuur voor mij had. In dat huis woont overigens nog steeds een dominee - zij het emeritus.
En Beekhuizen? Dat was een hotel, gebouwd in de stijl van een Zwitsers chalet, dat in de bossen iets benoorden Velp lag. Daar bracht ds. HaverSchmidt in de zomer van 1870 enkele weken met zijn gezin door. Hij hield over dit verblijf een dagboek in rijm bij, en dat is in de reeks Gelderse cahiers uitgegeven door John Jansen van Galen onder de titel Souvenir Beekhuizen 1870 (uitg. Jan Mets, Amsterdam; f27,50).
Ook met Beekhuizen heb ik een band. Als jongen van een jaar of elf heb ik er ook gelogeerd (een week, twee weken?), een verblijf waar ik nog levendige herinneringen aan heb overgehouden. Ik heb zelfs ergens nog een foto van mij op de (betonnen) tennisbaan van dat hotel, die JJvG ook vermeldt, maar HaverSchmidt wel niet gekend zal hebben. Op die foto draag ik zo'n brede donkerblauwe elastieken band om mijn middel zoals jongens in die tijd wel meer droegen - cummerband zouden we later zeggen.
Tijdens die logeerpartij heb ik ook, op een wandeling naar de Zijperberg, de Duitse ex-keizer gezien, die in een open auto voorbijreed. Hij zat, met een kapiteinspet op, naast de chauffeur. Achterin een paar, ongetwijfeld Duitse, heren. Een neefje van mij ging in de houding staan en salueerde. Daar moesten we om lachen.
Maar het gaat niet om mij, maar om dat boekje van JJvG over HaverSchmidt in Beekhuizen. Dat dagboek in rijm is wel aandoenlijk, maar haalt het niet bij zijn studentenpoëzie. Die pretentie heeft het ook niet. Het is waarschijnlijk voor zijn kinderen bedoeld. Evenmin hangt er het waas van zwaarmoedigheid overheen dat die poëzie en zijn latere vertellingen zo kenmerkt. Het moet een vrolijke logeerpartij zijn geweest - misschien wel zijn laatste, want daarna werd hij steeds vaker door zware depressies overvallen.
JJvG lardeert zijn verhaal met eigen herinneringen, want hij is zelf in Velp opgegroeid en kent de buurt van Beekhuizen op zijn duimpje. Hij is de lotgevallen van het hotel na HaverSchmidt nagegaan. Koningin-moeder Emma logeerde er wel. In 1978 werd het gesloten, en twee jaar later brandde het af. Een latere eigenaar komt om bij een ongeluk dat verdacht veel op zelfmoord lijkt. Er rust geen zegen op.
Velp was in de tijd dat HaverSchmidt er logeerde en nog lange tijd daarna, een deftig dorp, waar veel renteniers en gepensioneerden woonden. Vele grote villa's uit de negentiende eeuw leggen daar nog getuigenis van af. Maar die buurt was ten noorden van de spoorbaan die Velp doorkruist. JJvG zelf kwam van de wrong side of the railroad track, zoals hij misschien iets te vaak laat merken.
Of die topografisch-sociale scheiding zo sterk was als hij suggereert, weet ik niet. Ik herinner me een villa ten zuiden van de spoorbaan (in de Reinaldstraat) waar een oud-commandant van het corps Gele Rijders woonde, en de officieren van dat corps behoorden meestal niet tot de minder bedeelden van de samenleving. Maar ja, rijk was hij ook niet.
Maar JJvG blijft evenmin als HaverSchmidt in Velp en Beekhuizen. De dominee was een wandelaar, en JJvG volgt zijn voetstappen. Zo bezoekt hij, evenals zijn voorganger van 128 jaar geleden, het graf van HaverSchmidts collega (als predikant en dichter): P.A. de Génestet, die negen jaar tevoren, 31 jaar oud, was overleden.
Dat graf ligt op de meest romantische begraafplaats van Nederland: midden in de bossen van Rosendaal. Daar staat ook het merkwaardige grafmonument van de vrouw van de componist Jan Brandts Buys, haar voorstellende met aan haar voeten kinderen, die ze voorleest. Kitsch? Het past inderdaad meer op een Italiaanse begraafplaats dan te midden van die sobere zerken. Maar het ontroert toch, zoals kitsch wel meer doet, vaak onzes ondanks.
Er zijn twee zaken die mij, bij het lezen van dat charmante boekje, enigszins verbaasd hebben. In de eerste plaats: HaverSchmidts verblijf in Beekhuizen duurde van 17 juni tot 29 juli, dus zes volle weken. Kon een dominee in die tijd zo lang vakantie nemen? Of was die vakantie tevens bedoeld als herstelkuur na een depressie? Uit het boekje en, zoals gezegd, uit het dagboek blijkt niets van dat laatste.
De andere merkwaardigheid is dat, hoewel tegen het eind van die vakantie de Frans-Duitse oorlog uitbarstte, het dagboek daar geen melding van maakt. Het is net als met de romans van Jane Austin, die tijdens de napoleontische oorlogen spelen, waarvan niet gerept wordt. Het is alles pais en vree in die boeken, evenals in HaverSchmidts dagboek. (Maar ja, dat is het ook in dit artikel, terwijl de bommen op Servië vallen.)
JJvG moet die merkwaardigheid ook opgevallen zijn, want in zijn verhaal laat hij de hotelier HaverSchmidt vragen wat hij van het nieuws van het front denkt. Dominee wil daar niet over praten. Het is per slot van rekening vakantie. ‘Maar in een gefingeerde brief uit Schiermonnikoog laat hij zijn alter ego Piet Paaltjens schrijven: “Spoedig zend ik u misschien wat verse harptokkelingen, als ik tenminste niet naar een slagveld in Frankrijk vertrek, waar het nu heerlijk moet wezen.” Daarna verneemt niemand ooit meer iets van Piet Paaltjens.’
Waar JJvG deze gegevens vandaan heeft, is niet helemaal duidelijk. Niet uit het dagboek kennelijk. Maar dat doet niet af aan het plezier dat ik aan dit boekje beleefd heb.
NRC Handelsblad van 26-03-1999, pagina 7