Sebastian Haffner herdacht
In meer dan één opzicht opmerkelijk was de unanieme lof die in de Nederlandse pers Sebastian Haffner bij zijn overlijden op 2 januari ten deel viel. In de eerste plaats speelde hier de vrees voor te pro-Duits aangezien te worden, blijkbaar geen rol. In de tweede plaats gold die lof een uitgesproken conservatief, en dat gebeurt ook niet elke dag.
En ten slotte hield Haffner er over Hitler ideeën op na die, zacht gesproken, origineel waren, althans niet beantwoordden aan het goed-slechtpatroon dat bij ons zo populair is wanneer het om de jaren 1933-1945 gaat. Het is vooral als de schrijver van het boek waarin hij deze ideeën uiteenzette, Anmerkungen zu Hitler, dat Haffner herdacht werd.
Het boek - boekje, kunnen we beter zeggen, want het telt iets meer dan tweehonderd bladzijden - is dan ook een juweel. In zeven korte hoofdstukken wordt, in nuchtere en glasheldere taal en korte zinnen - uitzonderlijk voor een Duits schrijver! -, het fenomeen Hitler geanalyseerd: zijn leven, prestaties, successen, vergissingen, fouten, misdaden en verraad (zo luiden de titels van die hoofdstukken).
Dit wat de vorm betreft. En de inhoud? Nu, die was controversiëler, maar mij althans heeft het boek indertijd - het verscheen in 1978 - overtuigd. Hitler werd er niet uitsluitend als de demonische kracht in afgeschilderd, maar ook als de man die successen boekte en lange tijd grote populariteit genoot. Dat laatste verschijnsel probeerde Haffner te verklaren, en wel op een mij overtuigende wijze.
Haffner was geen historicus. Hij was jurist, die op latere leeftijd journalist werd. Maar hij heeft geprobeerd wat volgens mij de historicus dient te doen: een historisch verschijnsel te verklaren, dat wil zeggen: begrijpelijk te maken. (Dat is heel iets anders dan er begrip voor te vragen!) Is hij daarin geslaagd? Nee, want het verschijnsel Hitler is nog steeds grotendeels een raadsel. Maar hij heeft dit historische ideaal dicht benaderd.
Zijn klinische, sommigen zeiden: amorele, wijze van analyseren was schokkend, maar na de jaren waarin wij eerder gewend waren geraakt aan een moralistische geschiedbeschouwing - die tenslotte verantwoordelijk is voor zulke staaltjes van hovaardij als de briefkaartenactie ‘Ik ben woedend’, gericht aan bondskanselier Kohl - was Haffners koelheid verfrissend.
Zeker, sommigen zouden wellicht van Haffners analyse gebruik kunnen maken voor hun eigen, minder frisse doeleinden. In zijn bespreking van Anmerkungen in deze krant (21 april 1979) vreest H.W. von der Dunk dat Haffner, met zijn verklaring waarom zoveel fatsoenlijke Duitsers toch vielen voor Hitlers prestaties, ‘opnieuw voedsel levert aan die nationaal-apologetische visie waaraan de Bondsrepubliek zich nu juist wat begint te ontworstelen.’
Tien jaar later verweet Peter Reichel in Die Zeit (19 mei 1989) Haffner iets soortgelijks: met zijn ‘historiserend Hitlerbeeld’, dat een zorgvuldig onderscheid maakte tussen Hitlers prestaties en misdaden, successen, vergissingen en fouten, kwam hij ‘het bewustzijn van grote delen der bevolking tegemoet, die [...] nu ook graag het “positieve” in hun geschiedenis zou willen ontdekken, maar op zijn minst behoefte gevoelt aan décharge en een genormaliseerde status onder de naties’.
Nu, van een herleving van een nationaal-apologetische visie in de Bondsrepubliek hebben we in de afgelopen twintig jaar niet veel gemerkt. En was de behoefte aan een genormaliseerde status op zichzelf zo abnormaal, 44 jaar na de oorlog? Intussen is in het herenigde Duitsland een generatie aan de macht gekomen die zich eindelijk normaal wenst te gedragen, en dat zijn geen conservatieven à la Kohl, maar sociaal-democraten. Van dat normale Duitsland zullen zijn buren nog wel eens last hebben, maar niet meer dan ze al een halve eeuw van Frankrijk hebben.
Maar waarom het gaat, is de vraag of een historicus zijn analyses voor zich moet houden uit vrees voor het misbruik dat anderen er misschien van zouden kunnen maken. Dit is ook het punt waar de recente discussie tussen Martin Walser een Ignatz Bubis - evenals tien jaar eerder de Historikerstreit om Ernst Nolte - om draaide. Mij dunkt dat de opvattingen van een historicus altijd betwistbaar moeten blijven, maar niet om die reden.
Ondertussen stond Haffner, in zijn geschiedschrijving, ook niet op een l'art pour l'art-standpunt. Hij had wel degelijk ook oogmerken die buiten de eigenlijke geschiedschrijving vielen. In een interview met Ben Knapen in hetzelfde nummer van de krant als waarin Von der Dunks bespreking stond, zei hij over zijn Anmerkungen:
‘Ik heb in eerste instantie het boek voor de jongere Duitse generatie geschreven. De naoorlogse generatie heeft Hitler slechts als mythe van het kwaad leren kennen. Over Hitler mocht je niets objectiefs zeggen. Volgens mij roept zo'n behandeling van het verschijnsel Hitler op den duur een tegenreactie op.
Om zo'n tegenreactie te voorkomen heb ik een zo objectief mogelijke beschouwing over Hitler geschreven, want de mensen willen op een zeker moment toch weleens weten hoe zo'n booswicht zo'n succes kon hebben in Duitsland. [...] Dat heeft overigens niets te maken met een verdediging van Hitler - ik wil niet verkeerd worden begrepen.’
Blijkens de necrologieën die hij deze week in de Nederlandse pers heeft gekregen, heeft men hem goed begrepen.
NRC Handelsblad van 08-01-1999, pagina 9