Het lot van een sociaal-liberale partij
Dat D66 zich nu een sociaal-liberale partij noemt, kan als een politiek-postume overwinning van L.J. Brinkhorst op H.A.F.M.O. van Mierlo beschouwd worden. Immers, de eerste heeft dat altijd - nu ja, bijna altijd - gewild, terwijl de tweede zich er altijd tegen verzet heeft dat D66 zich ideologisch zou vastleggen.
En waarom politiek-postuum? Nu, Brinkhorst heeft, nadat hij staatssecretaris in het kabinet-Den Uyl en fractievoorzitter in de Tweede Kamer was geweest, na 1982 geen rol van betekenis meer in de Nederlandse politiek gespeeld. Waarom? Dat is een andere vraag.
Maar het vaderschap van het sociaal-liberalisme valt hem toe. In een interview met Kees van der Malen in deze krant (15 mei 1982) sprak hij zich uit voor een partij ‘vergelijkbaar met de vrijzinnig-democraten van voor de oorlog - of je dat nou sociaal-liberaal, vrijzinnig-democratisch noemt of links liberaal’. Zo'n stroming vertegenwoordigde hij ‘tot in m'n vezels’.
En vijftien jaar later, in een interview met Vrij Nederland (10 mei 1997) herhaalde hij dit geloof: ‘Ik geloof in een links-liberaal beleid. Dat is waar ik altijd naar heb gestreefd, ook al in de jaren zeventig.’ (Hij vergat dan wel even dat hij in een interview met HP (27 oktober 1978) gezegd had: ‘Maar ik wil D'66’ - toen zat er nog een apostrof in de naam - ‘niet als een liberale partij zien; dat woord is toch erg verbonden met economisch liberalisme, laissez faire...’)
Brinkhorst vergeleek zijn ideale partij met de Vrijzinnig-Democratische Bond, die, in 1901 ontstaan als afsplitsing van de Liberale Unie, voor 1940 een niet onbelangrijke rol in de politiek heeft gespeeld. In 1913 droeg koningin Wilhelmina zelfs aan de vrijzinnig-democraat D. Bos de samenstelling van een kabinet met liberalen en sociaal-democraten op (daar is het toen niet van gekomen).
Wat voor partij was die VDB? Het is misschien aardig uit de beginselsverklaring van 1937 te citeren: ‘Om de vrije werkzaamheid in de voortbrenging en het voortbrengend vermogen van het volk te bevorderen, moet aan ieder de vrucht van eigen inspanning zijn verzekerd.
Daarom kan erkenning van het persoonlijk eigendomsrecht in de maatschappelijke orde niet worden gemist. [...]
‘De overheid heeft in het bedrijfsleven een leidende taak te vervullen, in het bijzonder door georganiseerde samenwerking in het bedrijfsleven te bevorderen en door, zo nodig, indien de werking van het vrije bedrijf het algemeen belang schaadt of een rechtvaardige verdeling van het arbeidsproduct het vordert, de private ondernemingsvorm ter zijde te stellen.’
Welnu, de eerste helft van het geciteerde zou iedere liberaal kunnen onderschrijven, de tweede helft iedere sociaal-democraat. De VDB zat dan ook tussen beide stromingen in, hoewel de partij slechts in een kabinet - het ‘beruchte’ kabinet-Colijn (1933-1937) - vertegenwoordigd was, en wel aanvankelijk door de ministers van Financien en Onderwijs, resp. P.J. Oud en H.P. Marchant.
De laatste heeft nog een crisis veroorzaakt. Hij ging namelijk over tot het rooms-katholicisme en hoewel de VDB zijn leden in hun godsdienstige overtuiging volkomen vrij liet, vond Oud dat zijn collega toch niet te handhaven was. Die trad dan ook onder protest af. Het is waar dat Marchant zijn bekering bijna een halfjaar geheim had gehouden...
Kwaliteit had de VDB zeker in huis. Behalve de twee genoemden kunnen, wat de jaren dertig betreft, als coryfeeen nog genoemd worden R. Kranenburg, hoogleraar staatsrecht, en het Kamerlid A.M. Joekes. Hoewel het een kleine partij bleef overvleugelde zij bij de laatste vooroorlogse verkiezingen (1937) de liberalen: in een Tweede Kamer van honderd leden kreeg zij zes zetels tegen de liberalen vier. Deelneming aan een rechts kabinet had haar blijkbaar geen windeieren gelegd.
Dat is allemaal geschiedenis en misschien niet erg relevant voor nu. Relevanter is de vraag waarom die partij, die toch niet onsuccesrijk was geweest, na de Tweede Wereldoorlog niet is teruggekomen. Bijna alle kopstukken van die links- of sociaal-liberale partij hebben zich toen bij de PvdA aangesloten, waar de meesten een behoorlijke carriere hebben gemaakt. Zo werd Kranenburg voorzitter van de Eerste Kamer (1946-1951) en Joekes minister van Sociale Zaken (1946-1952). Ook de PvdA'er A. Vondeling, minister van Financien van 1965 tot 1966 en voorzitter van de Tweede Kamer van 1972 tot 1979 kwam oorspronkelijk van de VDB. Ook Oud sloot zich na de oorlog aanvankelijk bij de PvdA aan, maar al spoedig was die partij te rood voor hem en richtte hij, samen met de liberaal D.U. Stikker, de VVD op. Hij was wel de enige bekende VDB'er die tot die partij overging, waarvan hij al dadelijk de politieke leider werd, want van 1948 tot 1963 was hij voorzitter van de Tweede-Kamerfractie. Van veel links- of sociaal-liberalisme heeft hij niet blijk gegeven.
Waarom is de herinnering aan het verdwijnen van de Vrijzinnig-Democraten, die wel de voorgangers van D66 worden genoemd, relevant? Omdat blijkbaar een partij tussen de liberalen en de sociaal-democraten het, ondanks incidentele successen, op den duur niet volhoudt, zeker niet wanneer beide naar het midden schuiven. Reden voor D66 om zich eens te verdiepen in de oorzaken van de rise and fall van de sociaal-liberale partij die de VDB was.
Nu ik het toch over de VDB heb: op 30 september stond er in de krant naast een artikel over de tentoonstelling over vrouwelijke Kamerleden die in de Tweede Kamer te zien is (tot 18 december) een foto uit 1937 van een deel van de vooroorlogse Tweede Kamer: allemaal mannen behalve een vrouw.
Helaas stond er niet bij wie de afgebeelde Kamerleden waren, zelfs niet wie dat markant zichtbare vrouwelijke Kamerlid was.
Blijkbaar moet je heel oud zijn om nog een paar gezichten te kunnen herkennen. Ik althans herkende de Kamerleden Oud en Joekes. Maar wie die vrouw was, weet ik niet. Mevrouw B. Bakker-Nort? Vermelding in het onderschrift zou toch wel relevant zijn geweest, dunkt me. De foto was extra pikant omdat een paar rijen hoger dan die vrijzinnig-democraten de NSB'ers Rost van Tonningen en de Marchant et d'Ansembourg te zien waren.
NRC Handelsblad van 04-12-1998, pagina 9