Een geschiedenis herzien
Een discussie zonder einde. Zo noemde de historicus Geyl de geschiedwetenschap. Steeds komen er nieuwe interpretaties van de feiten. Vaak komen er ook feiten boven water die eerder onbekend waren. Zo dwingt het opengaan van de archieven in het voormalig communistische Europa dikwijls tot herziening van algemeen als juist aanvaarde opvattingen.
Neem bijvoorbeeld het jaar 1981. Op 13 december van dat jaar riep generaal Jaruzelski, die minister-president en secretaris-generaal van de communistische partij was, de staat van beleg in Polen uit. Het leger nam de macht in handen; de vakbond Solidarnosc werd ontbonden; zijn leiders, onder wie Lech Walesa, kwamen onder arrest.
Verontwaardiging in de Westerse wereld natuurlijk, maar heimelijk toch ook wel begrip. Immers, algemeen werd aangenomen dat, als Jaruzelski niet orde op zaken in het roerige Polen had gesteld, de Sovjet-Unie die taak op zich zou hebben genomen - zoals zij dat in 1956 in Hongarije en in 1968 in Tsjechoslowakije had gedaan. Polen, doorgangsgebied naar de DDR, was voor Moskou van nog grotere strategische betekenis dan die twee andere landen.
Zo dacht ik er toentertijd ook over, en zo schreef ik enkele dagen na Jaruzelski's staatsgreep dat deze ‘nog de minste van twee kwaden’ was; ja, dat hem het ‘voordeel van de twijfel’ gegund moest worden, temeer omdat die coup, die niet paste in het communistische model ‘net zo goed als een symptoom van desintegratie van het Oostelijke blok uitgelegd kon worden’.
Die laatste interpretatie zou ik na zeventien jaar nog staande kunnen houden, maar dat de Sovjet-Unie op het punt stond zelf in Polen de zaak in de hand te nemen, zoals Jaruzelski tot op de dag van vandaag beweert en velen (onder wie ik) geloofden - dat standpunt moeten we nu herzien, nu de Moskouse archieven een ander - en veelal verrassend - beeld geven.
Al een jaar eerder - het jaar waarin de Poolse regering zich gedwongen had gezien een akkoord te sluiten met Solidarnosc (in Moskous ogen een contrarevolutionaire beweging) - was Breznjev gezwicht voor de Poolse waarschuwing dat een intocht van Russische divisies (onder het mom van manoeuvres) tot een nationale opstand en een bloedbad zou leiden.
Toen in 1981 de crisis in Polen verergerde, beraadslaagde het Politburo in Moskou herhaaldelijk over de toestand in het buurland. Verrassend is het in de nu toegankelijke archieven te lezen dat leden die in het Westen de naam hadden diehards te zijn - zoals Soeslov en Gromyko - tot voorzichtigheid maanden.
‘Een paar sociaal-democraten in de (Poolse) regering’ is nog altijd beter dan de inzet van sovjettroepen, zei Soeslov. Zo'n invasie zou een ‘catastrofe’ betekenen. Ook Breznjev zelf kwam niet verder dan te dreigen met economische represailles. Jaruzelski voelde zich door de grote bondgenoot in de steek gelaten.
Dat Andropov, die Brezjnev ruim een jaar later zou opvolgen, een gematigd standpunt innam, is niet zo verrassend. Als chef van de KGB was hij goed op de hoogte van de werkelijke macht van zijn land. Ook hij legde zich bij de mogelijkheid neer dat Soldarnosc de macht in Polen zou krijgen. ‘Wij moeten ons in de eerste plaats bekommeren om ons eigen land en om de versterking van de Sovjet-Unie. Dat is onze prioriteit.’
De prioriteiten waren dus verschoven. Dertien jaar tevoren gold de zogenaamde Brezjnev-doctrine nog waarmee de Sovjet-Unie zich het recht toeeigende overal te intervenieren waar het socialisme in gevaar was. En in het begin der jaren zeventig toen het ene na het andere Afrikaanse land het marxisme omhelsde verklaarde dezelfde Brezjnev triomfantelijk dat de ‘correlatie der krachten’ in de wereld ten gunste van de Sovjet-Unie was verschoven. In 1981 was het omgekeerde gebeurd, en de Sovjetleiding wist dat.
Hoe het ook zij - Jaruzelski moest dus alleen handelen. Waarom hij daartoe besloot, is nog niet geheel duidelijk. Hij had, gegeven Moskous weigering in te grijpen, zich ook aan het hoofd kunnen stellen van de hervormingsbeweging, wat hij in 1989, onder voor hem veel ongunstigere omstandigheden, min of meer zou doen.
Waarschijnlijk was hij een overtuigder communist dan waarvoor men hem, de militair uit kleine Poolse adel, algemeen had aangezien.
Belangrijker nog is de vraag wat de oorzaken waren van de aarzelingen van het Politburo in Moskou. Prof. Wilfried Loth, historicus aan de universiteit van Essen, aan wiens artikel in de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 4 november ik veel ontleen, noemt drie oorzaken.
In de eerste plaats was de Sovjetleiding inderdaad bang voor een bloedbad. Polen zijn geen Tsjechen (die in 1968 geen weerstand hadden geboden), en de inval in Afghanistan was de Russen niet in de koude kleren gaan zitten. In de tweede plaats hadden Helmut Schmidt en Giscard d'Estaing hen gewaarschuwd dat nog zo'n inval als in Afghanistan een eind zou maken aan de kans op wapenbeheersingsakkoorden en economische samenwerking, die de Sovjet-Unie nodig had.
In de derde plaats hadden, aldus Loth twaalf jaren van ontspanning de leiders van de Sovjet-Unie realistischer gemaakt. Ze zagen niet meer overal de hand van de CIA in. Het leerproces dat met de naam van Gorbatsjov verbonden wordt, was al voor hem begonnen meent hij. Hij besluit dan ook met de opmerking: ‘Het einde van de Koude Oorlog had veel meer met de ontspanning te doen dan met de bewapeningsinspanningen van het tijdperk-Reagan.’
Het zal altijd moeilijk blijven uit te maken wat het precieze aandeel is geweest van iedere factor die bijgedragen heeft aan het einde van de Koude Oorlog. Historische processen zijn zelden monocausaal, en de verschillende oorzaken beinvloeden elkaar doorgaans bovendien. Het was overigens niet zozeer de angst voor de Amerikaanse bewapening die de Sovjet-Unie ten slotte tot de overtuiging bracht dat de Koude Oorlog niet te winnen was als wel de vrees dat die bewapening Amerika een technologische voorsprong zou geven die niet in te halen zou zijn.
Moeten wij uit een en ander de conclusie trekken dat West-Europa, op zijn beurt, niet bang had hoeven te zijn voor de middellange-afstandsraketten (SS20's) die de Sovjet-Unie terzelfder tijd plaatste en dus niet het zogenaamde dubbelbesluit had hoeven te nemen, dat in 1981 en 1983 in Nederland en Duitsland honderdduizenden protesteerders de straat deed opgaan? Die conclusie is te haastig. De plaatsing van die SS20's kan worden gezien als een poging een Europa in gijzeling te nemen dat niet meer door invasies (of de dreiging daarmee) onder controle gehouden kon worden. Die plaatsing paste heel goed in de ‘versterking van de Sovjet-Unie’, waar Andropov prioriteit aan gaf - eventueel ten koste van het communisme buiten de Sovjet-Unie. Finlandisering van Europa, zelfs Oost-Europa, als op een na beste oplossing.
Die ‘versterking van de Sovjet-Unie’ zou ten slotte ook ten koste van het communisme in de Sovjet-Unie gaan, maar dat is een ander verhaal.
NRC Handelsblad van 20-11-1998, pagina 7