Training van hersenspieren
Toen de onlangs overleden dichteres M. Vasalis zich in Groningen, waar haar man tot hoogleraar benoemd was, gevestigd had, had zij aanvankelijk moeite te wennen aan de nuchterheid van haar nieuwe stadgenoten.
Eens vertelde zij in een gezelschap waarvan ik deel uitmaakte, hierover een anekdote. Op een avond had zij met enkele collega's van haar man een diner in hotel De Doelen aan de Grote Markt. De sfeer was gezellig en ontspannen en zij begon zich verzoend te voelen met Groningen. Het was een mooie zomeravond, en toen zij na afloop de hoge stoep voor het hotel betrad en daar de Grote Markt zag, waarboven de Martinitoren uitrees, was zij in een bijna euforische stemming en riep zij uit: ‘Kijk toch eens!’ Waarop zij een stem naast zich hoorde: ‘Ja, 't is al neegn uur.’ Boem, daar was zij weer op Groninger bodem terecht.
Toen ik het bericht van haar overlijden zag, moest ik aan die anekdote denken. Maar die is niet de aanleiding tot dit artikel. Die is de necrologie van Michael Zeeman in de Volkskrant van woensdag, waarin hij schrijft dat haar ‘klassieke’ gedichten ‘in ontelbare geheugens gegrift’ staan. Mooi zijn die gedichten zeker, en bekend ook, maar kennen ontelbaren ze inderdaad ook uit het hoofd? (Haar poezie is wel als ‘damespoezie’ uitgekreten. Waren er maar meer dames - en heren - die schreven.)
Nu wil het toeval dat ik de avond tevoren naar Bernard Pivots programma op TV5 had zitten kijken. Een van zijn gasten was - niet voor de eerste keer - de filosoof George Steiner. Nu ben ik altijd diep onder de indruk van Steiners enorme eruditie, maar ik verdenk hem er soms enigszins van een fraseur te zijn. Wat moet ik bijvoorbeeld met de wijsheid die hij dinsdag debiteerde: ‘Ik ben een verzamelaar van stilten’? (Waarop Pivot snedig zei: ‘Maar u bent praatgraag!’, wat zeker waar is.)
Maar deze keer was ik het op een punt eens met Steiner. Pivot las een passage uit Steiners laatste boek Errata, een autobiografie, voor. Daarin gaat Steiner te keer tegen de ‘simplificering, de nivellering, de verwatering’ van het onderwijs dat het de kinderen zo gemakkelijk mogelijk wil maken.
Hij noemt deze ‘vulgaire neerbuigendheid’, ingegeven door vrees voor een ‘zogenaamd elitisme’, ‘misdadig’.
In het gesprek verdedigde Steiner deze opvatting hartstochtelijk: ‘Het is beledigend jegens het kind te zeggen: je hebt geen toegang tot wat je niet begrijpt.’ Het is heel goed voor een kind het te laten kennismaken met wat boven zijn pet gaat. Het kind zal het niet altijd begrijpen, maar soms, misschien zelfs vaak, zal het hem aan het denken zetten. En daar gaat het om. Een atleet staalt voortdurend zijn spieren. Waarom zouden wij de spieren van onze hersens niet mogen stalen?
Een methode daartoe is het uit het hoofd leren van teksten en hier ligt het verband met wat Michael Zeeman schreef over Vasalis' gedichten, die in ontelbare geheugens gegrift zouden staan. Of dit laatste nu waar is of niet - in elk geval is het uit het hoofd leren van teksten een manier om de hersens te trainen - ook wanneer die teksten niet helemaal begrijpelijk zijn.
In vroegere generaties was dat heel gebruikelijk. Mijn vader, geboren in 1871, kende Schillers Das Lied der Glocke en Goethes Erlkonig uit het hoofd (of passages eruit). Die had hij op de Openbare Handelsschool geleerd, en wanneer ik nog de beginregels ‘Festgemauert in der Erde steht die Glocke...’ en ‘Wer reitet so spat durch Nacht und Wind?’ ken, dan heb ik dat van hem, niet van mijn eigen middelbare school, want in mijn tijd was het al geen gewoonte meer teksten uit je hoofd te leren.
Op mijn gymnasium was er slechts een leraar die dit aanmoedigde (niet voorschreef). Zo ken ik, behalve de beginregels van de Ilias en de Aeneis (die iedere gymnasiast kent), alleen nog maar het begin van een van Ovidius' Metamorfoses: ‘Iamque deus posita fallacis imagine tauri...’(ik hoop dat ik de regel goed citeer) - niet omdat ik mijn aanmoediging volgde, maar omdat ik die regel uittentreure hoorde opzeggen door klasgenoten die dat wel deden.
Je hoeft geen conservatief te zijn om deze methode niet voetstoots te verwerpen. Den Uyl, die allesbehalve conservatief was, kende talloze gedichten uit zijn hoofd. Ik heb hem eens horen vertellen dat hij dat vermogen te danken had aan zijn gereformeerde jeugd. Daarin waren het psalmen en bijbelteksten die de jeugd ingestampt kreeg. Ik had niet de indruk dat hij spijt had van die erfenis, waarmee hij overigens gebroken had.
Maar wat is het nut van dat van buiten leren? Een utilitaire vraag! Het antwoord dat het de memorisator veel genot en schoonheid geeft, is dus niet terzake. Dat betekent niet dat er geen nut is. Het nut is dat de hersens getraind worden.
Maar geheel los van dit nut, staat de vraag of het kind opgezadeld moet worden met kennis die het niet begrijpt, zelfs niet begrijpen kan. Overdrijving is natuurlijk nooit goed, maar in het algemeen kan het heel nuttig zijn een kind soms intellectueel op zijn tenen te laten staan. Hem wordt dan iets ontsloten wat hij nog niet helemaal vatten kan, maar wat hem nieuwsgierig kan maken, hem een vermoeden kan geven dat hem een aansporing kan zijn zekerheid te zoeken. Of er wordt in zijn geest een humus gelegd die wanneer hij rijper is geworden vruchten kan dragen.
Maar is het geen vechten tegen de bierkaai? De bierkaai is dan niet zozeer een onderwijsstelsel dat, al dan niet vanuit een zieligheidscultuur, het de kinderen - en de onderwijskrachten - zo gemakkelijk mogelijk wil maken, alswel de techniek. Als alles wat we willen weten of ons willen herinneren, opgeslagen is in de computer of het Internet, die we elk ogenblik kunnen raadplegen, waarom zouden wij dan nog moeite doen het in ons hoofd op te slaan? Wat de gevolgen van dit geheugenverlies voor onze cultuur zullen zijn, weet ik niet.
NRC Handelsblad van 23-10-1998, pagina 7