Contrafacten
In Molières komedie Le bourgeois gentilhomme komt de hoofdpersoon, M. Jourdain, er op een goed ogenblik achter dat hij zijn hele leven lang proza heeft gesproken. Zoiets is mij onlangs ook overkomen. Ik ontdekte dat ik in de krant een discussie over contrafacten heb ontketend.
Wat zijn contrafacten? Dat zijn tekstvariaties van een lied op de oorspronkelijke muziek. Die variaties zijn soms ‘pogingen tot actualisering, soms parodieën, soms domweg onzinnig’. Dat wist ik niet, totdat ik dit in de krant van 25 september uit de bespreking door prof. N.C.F. van Sas van een boek over de geschiedenis van het Wilhelmus had gelezen.
Hijzelf geeft een voorbeeld van een contrafact van ons volkslied. Als jongen zong hij, met zijn schoolkameraadjes, heel oneerbiedig: ‘Wilhelmus van Nassauwe/die kreeg een nieuwe fiets/zijn vader moest hem douwen/want trappen kon hij niet’.
Welnu, op 4 september memoreerde ik hier terloops dat in mijn Leidse studentijd zo nu en dan een lied werd aangeheven waarvan de eerste regels luidden: ‘Generaal Van Everdingen zit op de wc te zingen: Sixma baron van Heemstra...’ op de wijs van, zoals verscheidene lezers mij sindsdien hebben duidelijk gemaakt, een rapsodie van Liszt.
Op deze mededeling hebben op z'n minst tien lezers gereageerd. Enkele reacties hebben de kolommen van deze pagina bereikt. Zij allen kenden dit lied ook, maar in andere versies. In die versies figureert ook meestal een Van Everdingen (niet altijd als generaal, één keer zelfs als barones).
In plaats van Van Everdingen is het één keer een juffrouw Fikkert en een andere keer boer Braat uit Hekelingen (boer Braat was een vooroorlogse voorganger van boer Koekoek in de Tweede Kamer). Ze zingen bijna allemaal, in plaats van ‘Sixma baron van Heemstra’, ‘bloemkool (soms uitgesproken als “blâmkool”), geef mij maar bloemkool’. Twee keer zingen ze: ‘papier, papier’ dan wel: ‘geef me nog wat pleepapier’.
Dit is allemaal hoogst interessant, en verder onderzoek naar het oudste contrafact zou ongetwijfeld nuttig zijn. Maar mij interesseert op dit ogenblik vooral waarom in mijn studententijd niet ‘bloemkool’ of ‘(plee)papier’ gezongen werd, maar ‘Sixma baron van Heemstra’.
Ik uitte in mijn artikel twee vermoedens: in de eerste plaats dat het om een lied uit een groenentoneel van vóór mijn tijd ging; in de tweede plaats dat hierin misschien de spot werd gedreven met een rector van het concurrerende Utrechtse studentencorps die Sixma van Heemstra zou hebben geheten. (Het groenentoneel nam vaak andere corpora op de hak.)
Het eerste vermoeden blijkt nu juist te zijn geweest. Een lezer die in 1926 in Leiden is aangekomen, liet mij weten dat hij die regels kende uit het groenentoneel van zijn jaar, maar met dit verschil: het was een zekere August E.L. Reimeringen die op het ‘secreet’ zat te zingen. Een nog oudere tijdgenoot herinnert zich dat van Sixma van Heemstra werd gezongen: ‘die loopt de meisjes na’.
Wie nu was August E.L. Reimeringen? Volgens mijn zegsman was hij in dat jaar (1926) voorzitter van de Leidse burgersociëteit Amicitia, waarmee de studentensociëteit Minerva in onmin leefde. Reden om hem in een lied te persifleren.
Onderzoek op het Leidse Gemeentearchief wees uit dat medio jaren '20 inderdaad een August L. Reimeringer voorzitter van Amicitia was (zonder E en met een r in plaats van een n). Hij was tevens wethouder en commissionair in effecten. Voor degenen die Leiden kennen: hij woonde en had kantoor in dat uit de toon vallende huis van gele baksteen op de hoek van Rapenburg en Herensteeg.
Over een ruzie tussen Amicitia en Minerva kon ik geen spoor vinden - behalve misschien a contraro: in het jaarverslag van Minerva in de studentenalmanakken voor 1925 en 1927 worden de vriendschappelijke betrekkingen tussen beide sociëteiten geloofd. In het verslag in de almanak voor 1926 staat daar geen woord over.
Het is mogelijk dat een latere studentengeneratie, de aanleiding tot dit lied niet meer kennende, Reimeringer verbasterd heeft tot Van Everdingen. Maar als zou blijken dat Van Everdingen (al dan niet als generaal) al vóór 1926 in contrafacten optreedt, dan gaat die theorie niet op. (Het Nederland's Patriciaat van 1954, waarin de familie Van Everdingen beschreven wordt, vermeldt overigens geen enkele generaal van die naam.)
Maar dit alles lost nog niet het raadsel op waarom een generaal Van Everdingen op de wc zong over Sixma baron van Heemstra. Mijn vermoeden dat hiermee een Utrechtse rector belachelijk werd gemaakt, blijkt onjuist. Volgens de Utrechtse studentenalmanakken van medio jaren '20 was er toen niemand van die naam lid, laat staan rector, van het Utrechtse corps.
Ik kan slechts één hypothese opperen, en die haal ik uit de Roman Hagois, het boek van F.S. Sixma baron van Heemstra, dat ik hier op 4 september besprak: een chronique scandaleuse over het hof van koningin Wilhelmina in de vooroorlogse jaren. (De vader van de auteur was van 1934 tot 1940 particulier secretaris van de koningin).
Daarin wordt vermeld dat een Sixma baron van Heemstra (oom van de auteur) in 1920 verwikkeld was geraakt in een schandaal waarbij ook prins Hendrik, een prins van Thurn und Taxis en de kunstkenner Bredius betrokken zouden zijn geweest. Zij zouden ‘in een tampat voor homoseksuelen omgang hebben (gehad) met een soidisant homoseksueel van nog nèt geen éénentwintig jaar’.
‘Indirect kwam de zaak in de openbaarheid. Behalve prins Hendrik, werden alle aanwezigen toen gechanteerd [...]. Mijn zwager Carel’ (de auteur citeert hier zijn moeder) ‘moest twintigduizend gulden betalen, der Fürst van Thurn und Taxis meer. Er is betaald, maar niet door mijn zwager Carel. Hij weigerde pertinent. Geen cent zouden ze van hem krijgen.’ Hij was trouwens ‘bepaald niet homoseksueel geaard [...], zomin trouwens als prins Hendrik.’
Maar het gevolg was wèl dat het tot een rechtszaak kwam en dat C.J.J. Sixma baron van Heemstra tot gevangenisstraf werd veroordeeld. Dit kwam allemaal in de krant (de enkele vermelding van de initialen leverde in dit geval niet voldoende bescherming). Het kàn zijn dat het deze Sixma van Heemstra is die bedoeld werd in het groenenlied, hoewel de afstand in tijd tussen het schandaal (1920) en het lied (1926) dat weer minder waarschijnlijk maakt.
Van enig verband tussen de heer Reimeringer en die Sixma van Heemstra hoeft geen sprake te zijn. Contrafacten zijn, zoals prof. Van Sas schrijft, soms ‘domweg onzinnig’, en dat was meestal het geval met liederen van een groenentoneel. In mijn jaar van aankomst werden in zo'n lied de namen van twee hoge ambtenaren die dat jaar in een homoseksueel schandaal verwikkeld waren geweest, in één adem genoemd met de toenmalige Utrechtse rector, die daar niets mee te maken had, maar nu eenmaal ‘Utrechtenaar’ was.
Fijnzinnig? Verheffend? Wie beweert dat Leidse studentenhumor dat is? Belangrijk? Nee. Maar ik had in mijn artikel nu eenmaal A gezegd, dus moest B wel volgen. Misschien heeft iemand anders er zin in, het verdere alfabet uit te pluizen.
NRC Handelsblad van 02-10-1998, pagina 7