Een stoute jongen als president
Heeft u maandag naar Clinton gekeken? Ik niet. Ik was met vakantie, en het was - eindelijk - mooi weer. Te mooi om mezelf enkele uren op te sluiten in een hotelkamer. Maar na het eten viel ik midden in een discussie op Netwerk, zodat ik althans een indruk kreeg.
Niet dat de discussie op een hoog peil stond. Om te beginnen was de discussieleider niet wat hij juist had moeten zijn: onpartijdig. Nadat uitgebreid afgegeven was op de speciale aanklager, Kenneth Starr, zei hij dat er ‘gelukkig’ ook Amerikanen waren die er anders over dachten en introduceerde hij een - mij onbekende - politicoloog. Toen die uitgeraasd was zei de discussieleider: ‘Wat een verademing.’
Wie is er geïnteresseerd in de mening van een discussieleider? Op z'n hoogst zijn we geïnteresseerd in die van deskundigen. Nu, die waren er ook: een Amerikadeskundige (van wie ik nooit gehoord had) en een mediahistoricus. Ze namen het beiden voor Clinton op, de eerste meer dan de tweede.
De Amerikadeskundige bestond het het onderzoek van Starr op één lijn te stellen met de heksenjacht van senator McCarthy in de jaren '50. Starr is - wat men ook van zijn onderzoek mag denken - aangesteld door Clintons minister van Justitie, terwijl McCarthy zichzelf tot inquisiteur had benoemd. Starr probeert met bewijzen voor den dag te komen, terwijl McCarthy loze beschuldigingen lanceerde, waarvoor hij nooit enig bewijs produceerde.
Die Amerikadeskundige bleek ook nog psycholoog te zijn, want hij vond Clintons optreden voor Starrs commissie authentiek en oprecht. Nu, dan is hij er net zo ingetrapt als al diegenen die Clinton, telkens opnieuw, met trouwhartige ogen, bezworen had dat hij heus niets verkeerds gedaan had (‘je moet me geloven’), om daarna van hemzelf te horen dat hij hen had misleid.
Daar gaat het om: dat hij een leugenaar is. Of hij ook meineed heeft gepleegd moet nog bewezen worden. Voldoende is alvast dat hij gelogen heeft en - voor een politicus een doodzonde - daarop betrapt is. Dat heeft veel meer aan zijn geloofwaardigheid - niet alleen als mens, maar vooral als president - afbreuk gedaan dan al zijn vieze spelletjes.
Met andere woorden: de president van de Verenigde Staten is een stoute jongen, die, betrapt, zich in allerlei bochten wringt. Zeker, hij heeft ook spijt betuigd, maar wie was de echte Clinton en wie de acteur: de rouwmoedige Clinton of de Clinton die zich geërgerd toonde door de aanklachten?
Het gaat natuurlijk te ver om - zoals een Democratisch Congreslid, dus een partijgenoot van Clinton, deed - te zeggen dat president Nixon, bij hem vergeleken, een ‘morele reus’ was, maar de onoorbare praktijken - leugens incluis - die Nixon terecht in 1971 de kop kostten, hadden tenminste een politieke oorsprong: behoud van macht. Dat levert geen excuus, maar is toch van een andere orde dan het gescharrel van Clinton.
Nee, dan gaat de vergelijking met een andere president eerder op: John Kennedy, die een liefje deelde met een maffiabaas en zich zo kwetsbaar voor chantage maakte. Maar dat kwam pas na zijn dood uit. Wat dat betreft had hij geen politieke doodzonde begaan, al was zijn roekeloosheid achteraf natuurlijk onvergeeflijk.
Nóg een president, zij het geen Amerikaanse, wordt vaak genoemd: François Mitterrand, die een natuurlijke dochter had. Maar toen journalisten hem daarnaar vroegen, antwoordde hij simpelweg: ‘En, wat dan nog?’, en daarmee was de zaak uit de wereld. Of dat ook in Amerika zo gemakkelijk zou zijn gegaan, is de vraag, maar aan een leugen maakte Mitterrand zich toen niet schuldig. Dat deed hij wél in een ander geval. Bij zijn aantreden beloofde hij het Franse volk dat hij het periodiek op de hoogte zou houden van zijn gezondheidstoestand. Kort na die belofte werd ontdekt dat hij kanker had. Daarop verklaarde hij dit tot staatsgeheim en liet hij zijn arts valse communiqués over zijn gezondheid publiceren. Maar ook dit kwam pas na zijn dood uit.
In tegenstelling tot deze voorgangers is Clinton tijdens zijn presidentschap ongeloofwaardig gebleken: én als mens én als politicus. Hij mag dan nog de steun genieten van een meerderheid onder de bevolking, zijn macht is aanzienlijk gekortwiekt. Op een ogenblik dat de wereldeconomie wankelt - om van andere crises maar niet te spreken - is dat een ernstige zaak. Het beste zou zijn als hij de eer aan zichzelf hield en aftrad.
Een afzettingsprocedure zou maanden, zo niet jaren, duren; en ook als hij die zou winnen zou hij vleugellam blijven. Een bungelende president tot januari 2001 is het laatste wat de Verenigde Staten en de wereld kunnen hebben. Helaas ziet het er niet naar uit dat dit voor Clinton een punt van overweging is. Misschien dat hij er met een boete van af komt. Daar wordt nu over gesproken. Dat zou helemaal een aanfluiting van de waardigheid van het ambt zijn.
Behalve aan zijn voortdurende populariteit klampt hij zich vast aan adhesiebetuigingen uit de hele wereld. De laatste is een open brief in Le Monde, ondertekend door een vijftigtal intellectuelen en kunstenaars, niet uitsluitend Franse. Het initiatief is van de onvermijdelijke Jack Lang, Mitterrands cultuurpaus. Tot de ondertekenaars behoort de acteur Gérard Depardieu, die zojuist de Slowaakse bullebak Meciar zijn steun heeft betuigd (niet voor niets, valt te vrezen).
Zelden is het woord van George Orwell meer van toepassing geweest: ‘Je moet een lid van de intelligentsia zijn om dat te geloven - geen gewoon mens zou zo'n dwaas kunnen zijn.’ Gelukkig waren er geen Nederlanders onder de ondertekenaars, maar dat ligt waarschijnlijk minder aan hun nuchterheid dan aan hun internationale onbekendheid.
Serieuzer is het ovationele applaus dat Clinton maandag in de Verenigde Naties te beurt viel, van de kant van de daar aanwezige ministers aller landen. Ook dat zal hij zien als een steun in de rug, al was vermoedelijk bewondering voor de president minder de drijfveer dan verontwaardiging jegens zijn aanklager. Minister Van Aartsen klapte mee, zo las ik in de Volkskrant, die er aan toevoegde dat hij ‘zich ontpopt als een Atlanticus’. Dat is geruststellend om te horen, maar een echte Atlanticus zou moeten wensen dat Clinton zo spoedig mogelijk van het toneel verdwijnt - niet om morele redenen, maar omdat een verder aanblijven de Atlantische zaak bepaald geen goed zou doen.
NRC Handelsblad van 25-09-1998, pagina 7