Aarzelingen omtrent Bolkestein
Ruim een jaar geleden heb ik mij hier afgevraagd of Bolkestein wel over de kwaliteiten beschikte om minister-president te worden. Zeker, intellectueel steekt hij met kop en schouders boven het politieke landschap in Nederland uit, maar heeft hij ook de bindende kracht om die functie met succes te vervullen? Het leiden van een fractie is nog iets anders dan het leiden van een kabinet, ja van een land, dat niet louter uit liberalen bestaat.
Kortom, ik twijfelde, en zolang ik twijfelde, was ik geneigd er, ondanks mijn bewondering voor en mijn algemene instemming met Bolkestein, niet met mijn stem aan mee te werken dat de VVD als de grootste partij uit de stembus van 1998 zou komen en zo aanspraak zou kunnen maken op het minister-presidentschap.
Dat was een jaar geleden, toen het ernaar uitzag dat die situatie zich zou kunnen voordoen. Een jaar later zijn de opiniepeilingen minder gunstig voor de VVD. Ze zou misschien wel eens derde partij, na PvdA en CDA, kunnen worden. De weg zou dus vrij voor mij zijn om op Bolkestein te stemmen, want het minister-presidentschap zou hem, in de thans voorspelde constellatie, ontgaan.
Maar nu hebben zich onlangs feiten voorgedaan die mij om andere redenen doen twijfelen aan Bolkestein. Daar is in de eerste plaats de zaak-Van Baalen. Deze campagneleider van de VVD kwam in opspraak, omdat hij in zijn school- en studententijd uiting zou hebben gegeven aan rechts-extremistische opvattingen. Hij ontkende, maar moest niettemin aftreden en zich van de lijst van kandidaten voor de Tweede Kamer laten schrappen.
In eerste instantie was Bolkesteins reactie op die beschuldigingen correct: ‘Het zou heel verkeerd zijn als we afgingen op beelden en op de weekbladpers.’ (Vrij Nederland had Van Baalens verleden ‘onthuld’) ‘Wij gaan uit van goede trouw. Wij kunnen niet zomaar afgaan op beschuldigingen.’ Maar een paar dagen later liet hij Van Baalen vallen: ‘De beeldvorming is nu eenmaal allesoverheersend in het politieke proces, en Van Baalen had de schijn des kwaads tegen zich.’
Welnu, dit is op z'n minst geen blijk van Zivilcourage: eerst zeggen dat we niet mogen afgaan op beelden en daarna diezelfde beelden allesoverheersend - dus ook beslissend voor eigen standpunt - noemen. Op de persconferentie waarop Van Baalen zijn besluit bekendmaakte, liet Bolkestein verstek gaan. Dan was het gedrag van de verzetsman Schakel in 1978 anders: die stond Aantjes bij, toen deze aankondigde te zijn afgetreden als fractievoorzitter van het CDA wegens zijn onthulde oorlogsverleden.
De zaak komt in een voor Bolkestein nog ongunstiger daglicht te staan nu er ernstige twijfel gerezen is omtrent de beschuldigingen aan Van Baalens adres. De Groene Amsterdammer, een weekblad dat doorgaans niet teder is jegens VVD'ers, spreekt van ‘karaktermoord’: ‘Feiten doen er blijkbaar weinig toe. Aantijgingen zijn voldoende. De zaak-Van Baalen laat kritisch-objectieve toeschouwers achter met een laffe smaak in de mond.’
De andere zaak die mij aan Bolkesteins geschiktheid heeft doen twijfelen, is zijn optreden in de Kamer inzake Duisenbergs kandidatuur voor het voorzitterschap van de Europese Centrale Bank. Voorop sta dat ik Bolkesteins twijfel inzake de euro deel. Ook heb ik het toegejuicht dat hij deze zaak, tegen het gevoelen van bijna alle andere politici, uberhaupt tot onderwerp van openbare discussie heeft gemaakt. Ja, het kan zelfs zijn dat hij daardoor indirect ertoe bijgedragen heeft dat Italie de discipline heeft opgebracht die het kwalificeerde tot lid van de EMU.
Maar deze zaak staat los van de kandidatuur-Duisenberg. In de eerste plaats is - ik heb het hier al meermalen betoogd - het niet een Nederlands belang dat Duisenberg voorzitter van de ECB wordt; het is een Nederlands belang dat iemand van Duisenbergs monetaire striktheid die functie krijgt. In de tweede plaats had Frankrijk het volste recht een tegenkandidaat voor te stellen, zolang de regeringen van de Europese Unie nog geen definitieve keus hadden gemaakt. Natuurlijk hopen we allemaal dat Duisenberg het wordt, en niet de Fransman Trichet (hoewel die er ook stevige monetaire opvattingen op na houdt). Maar dacht Bolkestein nu werkelijk dat hij de zaak van Duisenberg ermee diende en Frankrijk tot wijken zou brengen door de Tweede Kamer een motie te laten aannemen die de regering vraagt Frankrijk te melden dat de Frans-Nederlandse betrekkingen eronder zouden lijden als Parijs Duisenbergs benoeming zou blokkeren door vast te houden aan de kandidatuur-Trichet?
Dacht hij nu werkelijk dat, als die motie aangenomen zou zijn, Frankrijk dan zou zeggen: o nee, maar dan - als onze betrekkingen met Nederland eronder zouden komen te lijden - dan trekken we die kandidatuur maar liever in? Dat zou Frankrijk zelfs met een Duits of Amerikaans ultimatum, op die manier overgebracht, niet doen. Dit is, met andere woorden, dollemansdiplomatie.
Maar Bolkestein is geen dolleman, en met zijn kennis van Frankrijk, waarvan de VVD hoog opgeeft - hij is inderdaad vrijwel het enige Kamerlid dat dit land kent en zijn taal spreekt - moet hij weten dat dit zo niet werkt. Bolkestein moet dus om andere redenen die dollemansmotie hebben ingediend. Ik zie twee motieven.
Het eerste is dat hij, bezorgd over de neergaande lijn die de VVD in de opiniepeilingen vertoont, die lijn door een spectaculair offensief heeft willen keren. Inderdaad doet een Nederlands optreden tegen de groten der aarde het bij het Nederlands publiek altijd goed, onverschillig het resultaat ervan. Luns was nooit zo populair als toen hij, in de kwestie Nieuw Guinea, ten slotte, na manhaftig verzet, het hoofd moest buigen voor Kennedy en Soekarno. Ik heb dat wel eens het ‘klein maar dapper’-syndroom genoemd.
Het tweede motief is dat Bolkestein, tot de overtuiging gekomen dat de kandidatuur-Duisenberg sowieso tot falen gedoemd was, meende dat hij haar dus ook geen kwaad kon doen met zijn motie. In deze theorie riskeerde hij dus niets met zijn optreden van vorige week. Natuurlijk sluiten de twee theorieen elkaar niet uit. Zij versterken elkaar eerder, al zou het eerste motief getuigen van een zekere paniek en het tweede eerder van cynisme.
Zoals gezegd: beide theorieen kunnen tegelijkertijd juist zijn, en als zij juist zijn, hebben zij Bolkestein verleid tot een optreden dat, zo niet als demagogisch, dan toch als niet serieus kan worden gekwalificeerd. Aan een politicus die in de Kamer, en in een zaak die onze betrekkingen met andere landen raakt, zich hiertoe laat verleiden, aarzel ik mijn stem te geven. Dat de kleine christelijke partijen, die in nationaal besef niet voor Bolkestein onderdoen, hun steun aan zijn motie onthielden, versterkt mijn aarzeling.
NRC Handelsblad van 21-04-1998, pagina opinie 7