Discussie, geen ketterjacht
Vorige zondag kreeg Ina Brouwer, de laatste fractievoorzitter van de CPN in de Tweede Kamer, de gelegenheid zich voor de televisie te verweren tegen de aantijgingen die Bolkestein tegen haar had gelanceerd. Het was geen briljant verweer - behalve dan dat ze een briefje van hem met de aanhef ‘Beste Ina’ te voorschijn wist te toveren. Zal dat even belastend voor hem blijken te zijn als dat andere briefje, met ‘Beste Els’ erop?
Het lijkt er voorlopig niet op, want haar verweer had, zoals gezegd, sterker gekund, hoewel in Nederland haar beroep op haar idealisme natuurlijk vele harten week maakt. Hier immers plegen goede bedoelingen of idealisme de plaats in te nemen van argumenten, maar in een intellectuele discussie behoort zo'n beroep irrelevant te zijn. Een serieuze marxist zal het dan ook niet zo gauw hanteren. Ook haar bereidheid over het communisme te discussiëren, mits er dan ook over kapitalisme en kolonialisme gediscussieerd zou worden, was niet serieus. Alles op zijn beurt. Toevallig was nu het communisme ter sprake. Als we over het christendom willen praten, kan ook niet de voorwaarde gesteld worden dat dan de andere wereldgodsdiensten tegelijkertijd ter sprake worden gebracht.
Maar het moet gezegd worden dat wanneer het de bedoeling is iemand tot ketter te verklaren, elke discussie bij voorbaat dood is. Wat is de orthodoxie waarvan iemand geacht wordt niet te mogen afwijken? Een discussie is geen gesprek tussen inquisiteur, zelfs niet tussen rechter, en verdachte.
Veel vruchtbaarder, in beginsel althans, is een discussie over de vraag of een mens dan wel een ideologie (zoals, in dit geval, het communisme) beantwoord heeft aan zijn eigen maatstaven, normen of doeleinden. Een poging het communisme te veroordelen op morele gronden is daartoe ondienstig, want Karl Marx, de vader van het communisme, rekende, niet helemaal ten onrechte overigens, moraal en recht tot de ‘mythologie’ van de burgerlijke samenleving. Zo'n poging glijdt dan ook van de tegenpartij af.
Daarom verwonderde het mij enigszins te zien dat Jan Marijnissen, fractievoorzitter van de Socialistische Partij en nog steeds een marxist (bovendien van een heel ander kaliber dan Ina Brouwer), in een gesprek met het Nederlands Dagblad (25 november) in laatste aanleg ook morele normen lijkt te laten overwegen.
Hij wordt gevraagd naar zijn maoïstisch verleden. Hoe kwam hij ertoe voor het maoïsme te kiezen? ‘Mij boeide toen enorm dat men in China - althans, zo waren de berichten - in staat was één miljard mensen te eten te geven. India lukte dat niet.’ Later bleek hem dat Mao ‘verantwoordelijk (was) voor een systeem waarin massamoorden plaatsvonden’. Ook stelde het hem teleur dat China in de Angolese burgeroorlog de kant koos van Unita tegen de marxistisch-leninistische partij. Redenen voor hem zich niet langer aanhanger van Mao te noemen.
Voor een goeie marxist nu mogen ‘massamoorden’ op zichzelf nooit een reden zijn tot veroordeling van een communistisch regime. Die moorden kunnen noodzakelijk zijn voor de overwinning van het communisme. ‘Mest op de velden der mensheid’, zo noemde een communist (ik geloof dat het Manoeilski was) ze, toen hij daarover in de Verenigde Naties geattaqueerd werd.
Zelfs hongersnoden kunnen daartoe gerekend worden, wanneer ze ertoe dienen een ‘vijandige klasse’, zoals de Oekraiense koelakken in 1931/2, uit te roeien. De grote vraag is nu of de hongersnood in China die het gevolg was van de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ (1958) en tientallen miljoenen slachtoffers heeft gevergd, ook behoorde tot die categorie dan wel het bewijs was van een grandioze mislukking.
Is het eerste het geval, dan zal een goeie marxist, tenzij nog behept met restanten van de burgerlijke ‘mythologie’, ongevoelig moeten zijn voor het verwijt een ideologie te delen of te hebben gedeeld die zoveel doden op haar geweten heeft. Kan bewezen worden dat het tweede het geval is, dan is hij in de discussie verslagen met zijn eigen wapens.
Voor Marijnissen was het te eten geven aan miljarden mensen blijkbaar indertijd een beslissend criterium. De Chinese hongersnood van 1958 en volgende jaren - of die nu het gevolg was van een ‘vergissing’ dan wel tevoren was ingecalculeerd of zelfs gewild - bewijst dat, volgens dat criterium, zijn beslissing van toen een verkeerde is geweest. Ook in een discussie die niet uit is op ketterjacht, mag dit toch wel geconstateerd worden?
Wat zijn bezwaren tegen China's steun aan het Angolese Unita betreft, die zijn minder van morele dan van sentimentele aard, en sentimenten zouden bij een marxist ook geen rol behoren te spelen. Waarom zou het maoïsme geen steun hebben mogen geven aan een beweging die een satelliet van Moskou bestreed? Stalin sloot ook een pact met Hitler, en een goeie communist kan dat beredeneren, zoals een goeie democraat kon beredeneren waarom de democratieën later een pact met Stalin tegen Hitler sloten.
Al die dingen zijn te beredeneren. Waarom het gaat is dat het communisme volgens zijn eigen criterium gefaald heeft - en zijn aanhangers dus ook. Dat te constateren - en dat te erkennen - is geen schande. De moraal hoeft er niet bij gehaald te worden.
NRC Handelsblad van 28-11-1997, pagina 7