Intellectueel en politicus
Bolkestein heeft meermalen van zichzelf gezegd dat hij geen intellectueel is. Dat is natuurlijk onzin, maar toch niet helemáál onzin. Een politicus - wat Bolkestein in de eerste plaats is - heeft niet dezelfde geestelijke vrijheid als de intellectueel. Een politicus moet immers rekening houden met de belangen van zijn partij. Een intellectueel wordt geacht geen andere belangen te dienen dan die van de waarheid (zoals hij die ziet).
Nu slaagt Bolkestein er niet altijd in, beide personae uit elkaar te houden of: slaagt er niet altijd in, anderen te doen geloven dat hij niet als politicus spreekt wanneer hij als intellectueel spreekt. Gevolg is dan dat hij meer overhoop haalt dan misschien voor de politicus Bolkestein - en dus voor zijn partij - dienstig is.
Neem nu het laatste incident, waarbij bijna iedereen in de politiek - incluis de tweede man in de VVD, Dijkstal, die uitsluitend politicus is - over hem heen is gevallen. Dat incident vond zijn oorsprong in een puur intellectueel gesprek dat Bolkestein had met de schrijver Ian Buruma. Dat gesprek was door Het Parool georganiseerd, dat er een uitgebreid verslag van gaf in zijn nummer van 15 november.
Bolkesteins woorden die zo'n ophef hebben gemaakt, vormen slechts een onderdeel van dat gesprek, dat verder ging over Azië, de EMU en andere zaken, en die woorden - de constatering bevattend dat Nederland andere maatstaven hanteert ten opzichte van oud-NSB'ers dan ten opzichte van oud-communisten, wier op zijn minst morele schuld wegens goedkeuring, althans goedpraten van een misdadig systeem met de mantel der liefde wordt bedekt. Die woorden had hij al eerder laten horen. Nieuwswaarde hadden ze niet.
De politieke gemeenschap nu beoordeelde die woorden bijna uitsluitend op hun opportuniteit, nauwelijks op hun waarheidsgehalte. Staatssecretaris Tommel werd door Bolkestein een ‘politiek onbenul’ genoemd en werd onmiddellijk door Bolkesteins partijgenoot Dijkstal in bescherming genomen, maar B.J. Spruyt, parlementair redacteur van het Reformatorisch Dagblad, schrijft: ‘Iedereen weet dat Bolkestein daarin gelijk heeft, maar is te aardig om het eens te zeggen.’
Het kan dus politiek onvoorzichtig zijn de waarheid te zeggen. Ook was het niet aardig - dus niet voorzichtig - van Bolkestein eraan te herinneren dat Tommel zich in een vorige functie vele raderen voor de ogen had laten draaien door de DDR. Of dat waar was, was niet belangrijk. Het was niet aardig en niet politiek opportuun.
Waarschijnlijk had Bolkestein hier ook de waarheid aan zijn kant. Martin van den Heuvel schrijft in zijn onlangs verschenen, aardige boekje Uit het leven van een anticommunist dat Tommel, gevraagd waarom hij op zijn vele reizen in de DDR nooit met de oppositie had gesproken, antwoordde: ‘We wisten niet wie dat was.’ Nooit van Biermann, Havemann en anderen gehoord? (en die naïeve brekebeen krijgt godbetert op de voorlopige kieslijst een hogere plaats dan een serieus en deskundig man als Hoekema, die, als de voorspellingen niet bedriegen, niet herkozen zal worden.)
Ook Ina Brouwer, voormalig fractieleider van de CPN en later Groen Links, die onmiddellijk na de mislukking van haar politieke carrière een hoge functie op Sociale Zaken kreeg, krijgt er van Bolkestein van langs. Zij heeft in de eerste functie ‘in 1983 het bericht verdonkeremaand dat de Russische bevrijders de vrouwen van (het Duitse concentratiekamp) Ravensbrück hebben verkracht’.
Is die beschuldiging ook waar? Ina Brouwer zegt dat zij ‘kant noch wal’ raakt, maar de historisch sociologe dr. Jolande Withuis, die een studie heeft gemaakt van vrouwen in de CPN, zegt in Trouw van 19 november dat Bolkestein gelijk heeft, hoewel: ‘Brouwer is niet meer schuldig dan de rest van het partijbestuur’, dat op dat bericht ‘reageerde niet met “jeeminee, dat zoeken we uit”, maar met “jeeminee, we houden onze mond”’.
In het verslag dat Het Parool maakte van het gesprek tussen Bolkestein en Buruma staat: ‘Bolkestein wil een debat, geen afrekening. Hij past ervoor een Nederlandse McCarthy te worden, de Amerikaanse senator die in de jaren vijftig een anticommunistische heksenjacht ontketende.’ Maar dat weerhoudt minister Borst (die zich ook steeds meer als een brekebeen ontpopt) er niet van te zeggen: ‘Als Bolkestein doorgaat wordt hij precies wat hij niet wil zijn: de Nederlandse McCarthy.’ Ook deze D66'ster reageert als een politicus van de oude stempel: de waarheid interesseert me niet.
Kortom, Bolkestein is er kennelijk niet in geslaagd de politicus in hem van de intellectueel te scheiden. Dat is dom of naïef. Of misschien toch niet? Zou het niet kunnen zijn dat hij, door het wegrukken van de mantel der liefde, zijn reputatie bij de niet erg politiek denkende goegemeente juist heeft versterkt? De reputatie van een politicus die tenminste de moed heeft de dingen te zeggen zoals zij zijn.
Een andere politicus die de naam heeft intellectueel te zijn (hoewel Bolkestein waarschijnlijk diep neerkijkt op zijn intellectuele gehalte) is Van Mierlo. Het hardop denken dat zijn handelsmerk is, heeft hem die reputatie bezorgd, maar ten onrechte. Een intellectueel immers is iemand die spreekt of schrijft nadat hij gedacht heeft.
Niettemin heeft dat hardop denken zijn charme, hoewel het ook wel eens vermoeiend werkt. Belangrijker echter is de vraag of een politicus dit zich kan veroorloven. Het antwoord hierop is: wèl zolang hij geen verantwoordelijkheid draagt en zijn hardop denken dus vrijblijvend is. Anders wordt het wanneer die politicus bewindsman wordt. Dat is met Van Mierlo het geval. Twee recente voorbeelden.
Nadat Frankrijk met een tegenkandidaat voor Duisenberg voor den dag was gekomen, heeft Van Mierlo, na zijn eerste reactie, gezegd dat een compromis niet ondenkbaar was. Zo zouden we erover kunnen denken de acht jaar waarvoor de president van de Europese Centrale Bank benoemd wordt, te splitsen in tweemaal vier. Duisenberg zou dan de eerste vier jaar president zijn, de Fransman de tweede vier jaar.
Hiermee zondigde Van Mierlo, hardop denkende, tegen het eerste beginsel van de onderhandelaar: nooit iets vooraf weggeven. Bovendien: tot een benoeming voor acht jaar is indertijd niet voor niets besloten. Zij beoogde de - zeker in de beginperiode hoognodige - stabiliteit van de euro te verzekeren. Van Mierlo ondermijnde die waarborg met zijn hardop denken.
Tweede voorbeeld: nadat de Italiaanse minister-president, Prodi, had laten weten dat hij tegen Duisenberg was, omdat die zich eens laatdunkend over de Italianen zou hebben uitgelaten, zei Van Mierlo dat dit niet Duisenberg was geweest, maar minister Zalm (die inderdaad begin van dit jaar de zuidelijke landen van Europa van hysterie had beschuldigd). Daarmee verergerde hij de zaak alleen maar, want Zalm is minister van de Kroon.
Ogenschijnlijk heeft deze opmerking per slot van rekening geen schade berokkend, want Prodi heeft intussen, kennelijk op de hoogte gebracht van de ware toedracht, gezegd dat hij niets tegen ‘de persoon Duisenberg’ heeft. Lees: maar tegen de Nederlandse kandidaat. Moet Van Mierlo nu ook al tot de brekebenen gerekend worden?
NRC Handelsblad van 21-11-1997, pagina 7