De mortuis...
Bekende journalisten dienen, net zoals andere bekende mensen, bij hun overlijden in de pers herdacht te worden, maar soms vraag ik me af of de eersten in zo'n geval niet meer aandacht krijgen dan hun verdiensten werkelijk rechtvaardigen. Is hun betekenis voor het land, voor de wereld echt zo groot geweest als door de veelheid en de lengte van de necrologieën gesuggereerd wordt?
Neem nu het geval van Haye Thomas, die vorig jaar november plotseling overleed. Zeker, zijn gezicht en zijn stem waren alom bekend, omdat hij als verslaggever van de NOS in Washington, Londen en Brussel bijna dagelijks op het scherm verscheen. Hij was, om zo te zeggen, een vertrouwde vriend van de familie geworden.
Daarom kon de pers zeker niet stilzwijgend aan zijn dood voorbijgaan, maar of de kwaliteit van zijn reportages nu werkelijk zo uitzonderlijk was dat hij als een soort nationale figuur herdacht moest worden? Vergeet niet dat journalisten per definitie - het woord jour zegt het al - eendagsvliegen zijn, en hun werk meestal ook.
Bijna dagelijks gaan er mensen dood wier betekenis, objectief gezien, ongetwijfeld groter, althans blijvender is, en hun dood wordt op z'n best in de rubriek Personalia vermeld. Verleden jaar overleed een voormalig president van de ‘Koninklijke’. Van zijn faits et gestes weet ik weinig, maar hij had wél aan het hoofd gestaan van een imperium. Alleen al om die reden had zijn overlijden met meer dan een paar regels (als hij die al kreeg) vermeld moeten worden. (The Times deed het met een uitvoerige necrologie). Dit is maar één voorbeeld.
Lijdt de pers dan aan zelfoverschatting? In elk geval aan gebrek aan zin voor proporties, dunkt me. Ook aan historisch besef vaak: mensen die lang geleden een belangrijke rol hebben gespeeld, zijn dikwijls vergeten. Die president van de ‘Koninklijke’ was in de negentig toen hij stierf. Zeker een krant die zich een journal of record noemt, dient een sterk geheugen te hebben.
Onlangs overleden weer, kort na elkaar, drie bekende journalisten: Joop van Tijn, W.L. Brugsma en Jaap van Meekren. Van die drie kreeg de dood van de eerste de meeste publiciteit. Behalve een necrologie kreeg hij in vele organen ook andere artikelen waarin hij herdacht werd. Was dit niet een beetje te veel van het goede?
In bijna al die herdenkingsartikelen werd zijn charme geroemd. Terecht, want Van Tijn was een charmeur. Ik heb hem niet heel vaak ontmoet, maar telkens kwam ook ik onder zijn charme. Achteraf ben ik blij dat de ontmoetingen schaars zijn geweest, want ik ben er niet zeker van dat ik me niet door hem zou hebben laten inpakken.
Zijn andere verdiensten waren ook groot, maar of ze zó groot waren als al die artikelen suggereerden? Al die artikelen, behalve drie: een van Max Pam in de Volkskrant, een van Martin van Amerongen in De Groene, en een van Gerard Mulder in HP/De Tijd. Die bevatten ook kritiek op Van Tijn. Mulder brak hem zelfs tot op de grond af. De timing van deze kritiek was misschien minder kies, maar ik vrees dat er veel waars in zat.
Brugsma was een ander geval. In de tijd dat hij veel op de televisie verscheen, had hij ongeveer de bekendheid die Haye Thomas had, maar hij was veel origineler. Hij was een persoonlijkheid, die vooral als moderator van debatten tussen buitenlandse persoonlijkheden - hij sprak zijn talen uitstekend - zich kon meten met internationale grootheden.
Maar zijn ambities strekten verder. Er werd gezegd dat hij eens - het was toen D66 net op het toneel verscheen - de hoop koesterde minister van Buitenlandse Zaken te worden. Is dat juist, dan pleit dat niet voor zijn realiteitszin. Die bleek ook niet in zijn meer commentariërende geschriften. Tot het bittere einde bleef hij een Club-van-Rome profeet, en wat Europa betreft, was hij een romanticus. Zijn taal en beeldspraken waren plastisch, hoewel op den duur een beetje 'n maniertje.
Tussen die geweldenaren kwam Jaap van Meekren - en ook het bericht van zijn dood - enigszins op de tweede rang. Was hij te bescheiden? Zeker behoorde hij niet tot een coterie of tot de grachtengordel. De lezer krijgt toch vaak de indruk dat die verering van overleden journalisten door de pers grotendeels een kwestie van vriendjes-onder-elkaar is. Dat doet haar geloofwaardigheid geen goed. Zal mr. G.B.J. Hiltermann, wanneer die komt te overlijden - en dat zal toch ook eens gebeuren - zó veel publiciteit krijgen? En toch zaten eens tienduizenden elke zondag aan de radio gekluisterd om naar hem te luisteren.
Over de doden niets dan goeds, wordt vaak gezegd. Dat is een verkeerde vertaling van het Latijnse de mortuis nil nisi bene, wat betekent: over de doden moet niet dan op betamelijke wijze gesproken worden. En dat betekent weer dat kritiek, mits betamelijk geuit, niet geschuwd hoeft te worden. Ik hoop dat ik hier bene geschreven heb.
NRC Handelsblad van 19-09-1997, pagina 7