De laatste consequentie
Dat in Scandinavië het juist sociaal-democratische regeringen zijn geweest die in de jaren '30 - in Denemarken zelfs al in 1929 - wetten hebben ingevoerd die het mogelijk maakten genetisch ongewenste elementen te steriliseren, is niet zo ongerijmd als het lijkt. Per slot van rekening is eugenetica de laatste consequentie van het geloof in de maakbare samenleving.
Het was niet een racistische ideologie die die brave sociaal-democraten daartoe dreef. Van invloed uit het nationaal-socialistische Duitsland was dan ook geen sprake. Het waren eerder sociale en economische overwegingen die ten grondslag lagen aan die wetten, die tot in de jaren '70 van kracht bleven.
Trouw haalt de Zweedse historicus Alf Johansson aan: ‘In Zweden werd een nieuwe welvaartsstaat opgebouwd. Het vooruitgangsdenken was onbegrensd, en het geloof in de wetenschap was groot. Als de samenleving op problemen stuitte, werd eerst gekeken naar een wetenschappelijke, rationele manier om die op te lossen. Als mensen minder goed mee konden komen, dan waren ze te duur voor de samenleving en dan werden ze gesteriliseerd om de schade te beperken.’
En zo werden in Zweden, in de loop van ongeveer veertig jaar, 60.000 vrouwen gesteriliseerd, in Noorwegen 40.000. Daar werd niet geheimzinnig over gedaan. Het strookte met de tijdgeest van de jaren '30, zegt Johansson. Pas na de Tweede Wereldoorlog - en niet eens onmiddellijk daarna - toen de Duitse misdaden in volle omvang bekend werden, kregen de Scandinaviërs een ongemakkelijk gevoel. Toen begon ook het verzwijgen.
Dat eugenetica in de jaren '30 als een heel normale wetenschap werd beschouwd, blijkt ook wel daaruit dat de vijfde druk van de Winkler Prins Encyclopaedie in 1935 zeven kolommen aan dit onderwerp wijdde, geschreven door een zekere dr. J. Sanders. De achtste druk (1990) wijdt er daarentegen slechts een halve kolom aan. ‘Misbruik van de gedachte door fanatici’ is mede debet aan dit diskrediet, aldus de schrijver (prof. dr. S.J. Geerts).
Sanders onthoudt zich in zijn artikel van 1935 van alle morele uitspraken. Hem is de praktijk in Scandinavië bekend: ‘In Denemarken bestaat sedert 1 juli 1929 zo'n wet. De toepassing ervan geschiedt zeer voorzichtig, zowel van de kant van de psychiater, die de voorstellen tot sterilisatie moet doen, als van de kant van de rechter, die de beslissing moet nemen. Men heeft daar vrijwillige en gedwongen sterilisatie. [...] In Noorwegen en Zweden zijn sterilisatiewetten ingevoerd, in Engeland in voorbereiding.’
Hij vermeldt ook nog de sterilisatiewet van het Zwitserse kanton Wallis maar verreweg de meeste aandacht wijdt hij aan de Verenigde Staten, waar toen al in 30 staten zo'n wet bestond, in Californië al sinds 1909. Tot januari 1933 waren er in Amerika 6.099 mannen en 9.067 vrouwen gedwongen gesteriliseerd, van wie 8.504 in Californië.
Dat was dus allemaal voordat in Duitsland Hitler aan de macht kwam. Sanders gaat uitvoering in op de motieven: ‘Doordat vroeger in de VS nooit gelet was op de kwaliteit van de immigranten in genetisch opzicht, bleek allengs dat het aantal minderwaardigen, zowel lichamelijk als geestelijk, aldaar zeer groot was.
De gelden nodig om deze personen, die hoofdzakelijk zwakzinnigen, imbecielen, idioten, krankzinnigen, seksueel abnormalen en misdadigers waren, in gestichten en gevangenissen op te bergen of te onderhouden, waren enorm.’ Net zoals later in Scandinavië speelde dus de kostenfactor een belangrijke rol, en in Scandinavië was men in de praktijk eveneens gauwer geneigd allochtonen, zoals zigeuners, aan te pakken dan landslieden.
De praktijk in het nationaal-socialistische Duitsland, die in 1935 nog maar pas begonnen was, vermeldt Sanders ook even, maar eveneens zonder er een morele kwalificatie aan te hechten. Dat wil niet zeggen dat hij geen twijfel heeft, maar die is een wetenschappelijke twijfel. Hij schrijft: ‘Al deze wetten moeten berusten op een stevige, wetenschappelijke ondergrond. Het is aan ernstige twijfel onderhevig of stevige ondergrond in alle landen wel aanwezig is. Wat Nederland betreft, is die ondergrond er nog lang niet. Er zullen zeker veel meer onderzoekingen op het gebied van erfelijkheid moeten worden gedaan, alvorens van een sterilisatiewet sprake kan zijn.’
Op het ogenblik van schrijven was er, aldus Sanders, ‘geen georganiseerd, uitgebreid onderzoek naar de erfelijkheid in Nederland’. Wèl was er in 1933 een ‘instituut voor erfelijkheidsonderzoeken bij den mensch en voor rassenbiologie’ opgericht met steun van de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen. Het zou interessant zijn te weten wat de lotgevallen, bevindingen en aanbevelingen van dit instituut zijn geweest.
Na de oorlog is de gedachte aan human engineering niet helemaal verdwenen. Ook in Nederland niet, blijkens een artikel dat dr. A. de Froe, hoogleraar in de antrobiologie en menselijke erfelijkheidsleer aan de Universiteit van Amsterdam, voor het maandblad De Gids van maart 1965 schreef.
Het artikel is getiteld ‘Het wereldbevolkingsvraagstuk’, en inderdaad is dit het leidende motief, maar De Froe maakt zich er vooral zorgen over dat bij een groeiende bevolking de ‘uitzonderlijk begaafden’ zeker niet het hoogste voortplantingsrendement hebben.
Hij acht dus ‘sociale regelingen’ en ‘maatregelen’ nodig opdat ‘mensen met bepaalde combinaties van begaafdheden en vermogens aanwezig blijven, dat wil zeggen: geboren worden en opgeleid worden’. Het is, ‘ook afgezien van het overbevolkingsvraagstuk, dubieus of wij er goed aan doen het voortbrengen van genetisch defecte kinderen in een klaarblijkelijk defect milieu vrij te laten’.
Zonder zulke maatregelen ‘zou de mensheid, zoals deze nu is, langzaam maar zeker vervangen worden door een uitzonderlijk onbegaafde mensheid, die haar technische voorzieningen niet zou kunnen handhaven en dus geheel of grotendeels te gronde zou gaan’. De Froe is uiterst voorzichting in het specificeren van de ‘sociale regelingen’ en ‘maatregelen’ die nodig zijn om dit te voorkomen, maar zijn zorg is kennelijk dezelfde die de Scandinaviërs dertig jaar eerder tot hun wetgeving bracht.
NRC Handelsblad van 05-09-1997, pagina 7