1997
Een paar losse eindjes
Een nieuw jaar behoort met een schone lei te beginnen. Dat vooronderstelt dat op Oudjaar de lei is schoongeveegd, dat de boel van het oude jaar is opgeruimd, dat de keuken aan kant is gebracht - of welke andere uitdrukkingen de Nederlandse reinheidscultus nog meer in onze taalschat heeft achtergelaten.
Maar dat is in mijn geval niet zo. Ik heb nog wat losse eindjes over van mijn artikel van 31 december. Dat ging, zoals sommigen zich misschien zullen herinneren, over de kerstrede van koningin Beatrix, en die ging over de dood. In dat artikel herinnerde ik, onder andere, aan het woord van de apostel Paulus: ‘Dood, waar is uw prikkel?’
Eerlijk gezegd, wist ik niet dat het van Paulus was. Mij speelde door het hoofd dat het een regel was uit een gedicht van een Engelse dichter: ‘Death, where is thy sting?’, maar nader onderzoek wees mij uit dat het in de eerste brief aan de Corinthiërs staat; hoofdstuk 15, vers 55. Dat hoofdstuk gaat over de opstanding van de doden. De regels vóór het citaat luiden aldus:
‘(...) de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.
En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning.’
Ik moet bekennen dat dit alles mij duister is. Vooral het gebruik van het woord aandoen vond ik raadselachtig. Wat betekende dat: ‘het vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen’? Van Dale zegt dat de bijbelse betekenis van dit woord is: aannemen; en geeft als voorbeelden: ‘ijver, gerechtigheid aandoen’ (wat betekent: ijverig, rechtvaardig worden) en: ‘de nieuwe mens aandoen’ (een beter mens worden, zich bekeren).
De uitdrukking ‘het vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen’ zal dus wel betekenen: het vergankelijke moet onvergankelijk worden, maar wie kent dit werkwoord nog in die betekenis? Ik vind het vreemd dat de auteurs van de Nieuwe Vertaling van 1951 het zonder meer uit de Statenvertaling van 1637 hebben overgenomen, want ruim veertig jaar geleden was het werkwoord in die betekenis toch al in onbruik?
Wat moet de bijbellezer of kerkganger van vandaag dus van die passage maken? Dat moet abacadabra voor hem zijn (maar misschien is voor velen dat juist het bewijs van het heilige). We mogen er benieuwd naar zijn hoe de redactie van de Nieuwe Bijbelvertaling, die, zoals we in het artikel van Hendrik Spiering in het Cultureel Supplement van 27 december hebben kunnen lezen, in de volgende eeuw voltooid zal zijn, het zal vertalen.
Ik heb ook nog even de spraakmakende vertaling van ds. Nico ter Linden willen raadplegen, maar die is nog niet aan het Nieuwe Testament toegekomen. Hoe zou hij, als hij er aan toekomt, ‘Dood, waar is uw prikkel?’ vertalen? Waarschijnlijk met: ‘Doodgaan is zo saai’, het motto dat in een recente overlijdensannonce in deze krant stond. Iets wat geen prikkel heeft is immers saai?
Overigens bleek me dat er toch een Engelse dichter is geweest die een soortgelijke regel heeft gebruikt: ‘Where is death's sting? Where, grave, thy victory?’ Het is Henry Francis Lyte (1793-1847), die dit vraagt in een gedicht waarvan de beginwoorden (die herhaaldelijk weerkeren) bekender zijn: ‘Abide with me...’. Ik geloof dat het een bekend gezang is bij herdenkingsdiensten.
In mijn artikel van 31 december maakte ik ook een paar kanttekeningen naast de kerstrede van koning Albert van België. Die wil ik nu even aanvullen met een paar opmerkingen, die niet de inhoud, maar de vorm betreffen. Ik gebruik daarvoor de Nederlandse tekst, zoals ik die door de koning heb horen uitspreken en later in de krant gelezen heb.
Dat het Nederlands onberispelijk is, mogen we wel verwachten van het staatshoofd van een land waarvan de meerderheid Nederlandstalig is, maar hij zal daar ook wel de hulp van een neerlandicus bij hebben gehad. Dat is niets bijzonders. Ook de Nederlandse regering roept (riep?) wel zulke hulp in bij de tekst van de Troonrede, waarvan de tekst door de koningin wordt uitgesproken.
Nee, het zijn andere dingen die mijn aandacht trokken. In de eerste plaats sprak de koning de kijkers toe met: ‘Dames en heren’. Dat klonk mij, van een koning komend, vreemd in de oren. Zo begint elke willekeurige redenaar, maar een koning? ‘Landgenoten’ zou mijns inziens beter zijn geweest.
Dan heeft de koning het over de ‘witte mars’ van 20 oktober, toen honderdduizenden Belgen in stilte uiting gaven aan hun verontwaardiging over de moord op kinderen. De koning prees ‘haar omvang en haar waardigheid’ en zei even later: ‘Zij spoort eenieder ertoe aan...’, terwijl mars oorspronkelijk manlijk is.
Niet dat het mij iets kan schelen welk geslacht dit woord heeft of dat ik iemand die het als vrouwelijk gebruikt, van slecht Nederlands zal betichten, maar Vlamingen zijn over het algemeen geslachtsgevoeliger in hun - ook mondeling - taalgebruik dan wij. Vandaar dat het mij opviel.
Wat mij ook opviel was het gebruik van wou in plaats van wilde. Dit is gewoon spreektaal. Ook daarin heeft de koning mijn zegen, maar ik zie het onze koningin nog niet zo gauw zeggen in een redevoering. Maar ook ‘gewone’ mensen gebruiken wou zelden, zodra ze schrijven (behalve in een persoonlijke brief of in een roman).
Een paar dagen later zag ik het ook gebruikt in een artikel in De Standaard van Frans Baekelandt, oud-ambassadeur, laatstelijk in Nederland. Zijn de Vlamingen progressiever in hun taalgebruik dan wij? Of willen ze soms Hollandser zijn dan de Hollanders? Op de BRT wordt de kijker ook veel meer met jij en jou aangesproken (wat toch geen oorspronkelijk Vlaams gebruik is?) dan op onze televisie, waar wel onder elkaar druk gejijd en gejoud wordt.
Dit zijn dan de losse eindjes die ik op 31 december had laten liggen.
NRC Handelsblad van 03-01-1997, pagina 7