De juiste vragen
Eén voor één gaan de idealen aan diggelen. Van die uit de jaren zestig zijn er weinig meer over. Het laatste achterhoedegevecht is tegen de afschaffing van de studenteninspraak aan de universiteiten - nota bene door minister Ritzen, die dertig jaar geleden als student zelf op de barricaden stond.
Maar het gevecht stelt niets voor: een bezetter van het Maagdenhuis anno 1996 zegt in de Volkskrant (11 september): ‘We waren gewoon een beetje jaren zestigje aan het spelen’.
Een langer leven hebben de idealen van de jaren vijftig, maar die gaan er ook aan. Zo stelt een commissie van de PvdA, onder voorzitterschap van het Kamerlid Van Traa voor, het streven naar een federaal Europa op te geven. Dat wordt nu ‘niet realistisch’ genoemd.
Ach, ik herinner me nog de tijd dat, als je dat durfde te zeggen, je in de kring van ‘Europeanen’ - en daartoe behoorden toen vrijwel alle politici - bijna voor een verrader werd uitgemaakt. Zoiets is mij overkomen op een beraad van de Europese Beweging in 1964.
Hoewel ik de naam had ‘anti-Europeaan’ te zijn - ten onrechte, want ik was slechts euroscepticus - was ik toch uitgenodigd. Op een goed ogenblik werd ik uitgedaagd mij te verdedigen. Ik weet niet meer precies wat ik toen gezegd heb. Het enige wat ik mij herinner is dat ik het woord uit Goethes Faust aanhaalde: ‘Die Botschaft hör'ich wohl, allein fehlt mir der Glaube’.
Nu, dat maakte er de stemming niet beter op, want toen waren de ‘Europeanen’ nog gelovigen. Alleen het Kamerlid Vredeling, later minister van Defensie, nam het voor mij op - niet om zich akkoord met mij te verklaren. Integendeel, hij zei dat hij het bijna altijd oneens met mij was, maar, zo zei hij, ik stelde wèl altijd de juiste vragen, vragen die gesteld moesten worden, maar die bijna iedereen omzeilde. Ik heb dit altijd buitengewoon in Vredeling gewaardeerd. Een ander Kamerlid dat toen aanwezig was - of misschien was hij toen nog geen Kamerlid - was Piet Dankert, de latere staatssecretaris. En nu, zo zie ik, is hij lid van een commissie die voorstelt het ideaal van het federale Europa af te schaffen. 't Kan verkeren. Het is overigens ook interessant dat deze oud-voorzitter van het Europese Parlement, als mede-ondertekenaar van het rapport van de commissie, nu prioriteit geeft aan een slagvaardiger boven een democratisch Europa.
Dat de juiste vragen nog steeds niet vaak genoeg gesteld worden, maak ik op uit een artikel van dr. J. Werts, die werkzaam is als onafhankelijk correspondent voor Europese zaken in Brussel, in de Internationale Spectator (sept. 1996). Hij schrijft: ‘Een polemiek over Europa ontbreekt. Ook de Nederlandse leden van de Europese Commissie sedert Sicco Mansholt (die wèl volop polemiseerde) ontweken het politieke debat.’ Dus ook Vredeling (want die is ook lid van de Europese Commissie geweest)?
Ook Bolkestein, ‘de beste Nederlandse ”souffleur” om een debat op gang te brengen’, krijgt ‘geen debat op gang’. ‘Dit alles bewijst hoe weinig Nederland in Europa is geïnteresseerd. Er bestaat hier ook geen belangstelling voor de tegenstelling tussen de belangen van Nederland als soevereine natie en die van de Europese Unie, die onze soevereiniteit zachtjes aan uitholt. Zal Nederland in Europa, als de EMU en de euro er komen, zijn identiteit grotendeels verliezen? Zo ja, in wiens belang is dat?’
Werts stelt nog enkele van zulke vragen en constateert dan: ‘Het zijn allemaal toch wel interessante vragen, die je niettemin zelden hoort. Of is dit alles te verklaren uit de weinig geïnteresseerde Nederlandse publieke opinie? Ik ken maar één journalist die over dergelijke kwesties regelmatig schrijft: J.W. van Houdt in het Nederlands Dagblad.’
Ik kan moeilijk oordelen of dit juist is, maar zie er wel een aansporing in, die krant, die het orgaan is van het Gereformeerd Politiek Verbond, vaker te lezen. Dat GPV krijgt overigens in hetzelfde nummer van de Internationale Spectator ook een pluim op de hoed van A. Stemerdink (ook een oud-minister van Defensie). In het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer over een nota over het gemeenschappelijk Europees buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid had, volgens hem, de vertegenwoordiger van het GPV, Van Middelkoop, ‘verreweg de beste bijdrage, los van het feit of je het eens bent met zijn standpunt’. De kwaliteit van de kleine christelijke fracties is trouwens überhaupt een reden om nooit de kiesdrempel te verhogen.
Nu is het politieke debat over Europa in Duitsland ook vrijwel niet-bestaand. Dat althans was de constatering van de correspondent van de Financial Times in Bonn in het debat in het televisieprogramma Presseklub op zondag 8 september, en hij werd door de andere deelnemers aan dit debat, drie Duitsers en een Fransman, niet tegengesproken.
De Brit weet dit aan de dominerende positie die bondskanselier Kohl in de Duitse politiek inneemt. Die maakt in feite elk debat bij voorbaat onmogelijk. Let wel: Kohl zelf doet dat niet, het is zijn dominerende positie die eventuele tegenstanders bij voorbaat de lust ontneemt. Daarbij komt natuurlijk dat hij met zijn herenigingsbeleid onbetwistbaar gelijk heeft gekregen, en dat moedigt natuurlijk ook niet aan, de strijdbijl tegen zijn Europese beleid op te nemen. In Frankrijk is het debat over Europa ook stilgevallen na het referendum van 1992 over Maastricht. De socialisten zien in Europa althans niet een thema voor effectieve oppositie tegen president Chirac. Over België hoeven we niet te spreken: dat is te zeer in beslag genomen door permanente binnenlandse crises. Blijven in feite over: Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Men mag smalen wat men wil over de ‘Europese gezindheid’ in die landen - daar wordt tenminste over Europa gedebatteerd, zoals in elke democratie over iedere belangrijke kwestie gedebatteerd zou moeten worden.
NRC Handelsblad van 20-09-1996, pagina 9